Volkskrant dinsdag 15 juni 2004

De vergeten blanken

In Nederland vallen ze op door hun Surinaamse tongval, in Suriname door hun blanke huid. Hun voorouders werden gedropt in het Surinaamse oerwoud. ‘Witte boeroes’ op zoek naar hun stamboom. ‘We zijn een ondergeschoven hoofdstuk in de geschiedenis van Suriname.’

Door Ben Haveman

Foto’s Joost van den Broek – de Volkskrant

De laatste keer dat Gerbrand van Brussel (40) door Paramaribo liep, slingerde een jonge Creool hem naar het hoofd dat hij moest oprotten naar z’n eigen land en wel meteen. ‘Die jongen begon tegen me te schelden in plat-Amsterdams. ‘Ik gaf hem een beetje laconiek antwoord in het neger-Engels of takki-takki zoals dat vroeger wel minder netjes heette; sorry, ik bedoel natuurlijk het Sranantongo, de taal van Suriname. Want die taal is mijn moedertaal, weet je, ook al ben ik volkomen blank.
‘En toen bleek dat die jongen echt helemaal niets verstond wat ik zei! Z’n vrienden hadden de grootste lol. Die jongen werd compleet uitgelachen en daarna was hij gewoon te beschaamd om nog wat terug te zeggen. Want de vraag was natuurlijk: wie van ons tweeën was er nou géén echte Surinamer? Die creoolse jongen of ik?’
Omdat Gerbrand van Brussel blank en blond is, denken mensen bij een eerste ontmoeting soms dat hij ze belazert. Maar als z’n tongval na een paar uur dezelfde is gebleven, weten de klanten van zijn ingenieursbureau dat Van Brussel geen grap maakt van zijn ‘owee’s’.
‘Ze schrikken wel als je zegt dat je uit Suriname komt’, zegt wegenbouwkundig ingenieur Rick van Dijk (35). ‘Ze kijken heel verbaasd. Surináme? Dat hadden ze nou nóóit verwacht. De een denkt dat je Twents bent, de ander weet zeker dat je uit België komt.’
‘Of Zuid-Afrika’, zegt Frank(lin) Veldhuizen (41), in het dagelijks leven projectmanager bij KPN. ‘Als je tegen iemand zegt dat je uit Suriname komt dan zakt z’n mond open’, zegt bedrijfsarts Gerda Pieters (52). ‘De mensen denken vaak dat je ze voor de gek houdt met je Surinaamse accent. En dan is vervolgens meteen de vraag: Surináme? Wonen daar dan witte mensen?’
Boeroes, noemen ze zichzelf. Boeroe is Surinaams voor boer. Voor het derde achtereenvolgende jaar vieren ze de familiedag van de stichting Boeroe kon Makandra (boeroes onder elkaar). In een fort bij Bodegraven ooit onderdeel van de Hollandse Waterlinie.
Toepasselijker kan de locatie niet zijn. Tegenover fort Groningen aan de Sarramaccarivier, in het gehucht Voorzorg, begon voor blanke boeren immers het Surinaamse avontuur dat meteen een catastrofe werd.
Op 20 juni is het 159 jaar geleden dat twee schepen met de eerste van een kleine vierhonderd doodarme emigranten uit Overijssel, Utrecht en Gelderland in toenmalige slavenkolonie Suriname aanmeerden. Drie predikanten, onder leiding van dominee Van den Brandhof hadden het plan bedacht om hier te gaan boeren, maar in het vochtige klimaat stierven nieuwkomers als ratten door tyfus en gele koorts.
Bovendien werd de voormalige suikerplantage omringd door moerassen en kreken vol bloedzuigende vleermuizen en oerwoud met roofdieren. Voor de volhouders bleek de stad te ver weg: melk verzuurde onderweg en groente verdroogde in de verzengende zon eer Paramaribo in zicht was en de landbouwproducten daar konden worden verkocht.
Voorzorg werd een lijdensweg. De meeste boeren vonden aan de rand van Paramaribo soelaas, de naam Uitvlugt van de wijk waar ze zich vestigden, herinnert aan die pionierstijd. ‘Ze werkten harder dan de slaven, in alle opzichten waart ge de mindere van de slaven’, staat in een van de gedenkschriften.
‘De plaats middenin het oerwoud waar onze voorouders in 1845 zijn gedropt is op z’n minst discutabel’, zegt Frank Veldhuizen. ‘Er is nog nooit goed onderzoek naar die kolonisatie gedaan, dat willen wij nu in gang zetten.’ Om te beginnen hebben Veldhuizen en Van Brussel al contact met een filmproducent voor een documentaire die de boeroes een plaats moet geven in de geschiedenis.
Zowel Frank Veldhuizen als Gerbrand van Brussel is opgegroeid in Uitvlugt, de een ging in Delft studeren, de ander in Leuven. Ze bleven (‘op mijn vakgebied loopt Suriname achter’, zegt Van Brussel), maar zo vaak ze kunnen, gaan ze terug naar hun geboorteland; om te vissen op koebi en te jagen op kapoa (watervarken).
Thuis, in Zoetermeer en Bodegraven, pluizen ze via computerprogramma’s aan de steeds verder uitwaaierende reeksen namen van voorouders en nazaten ‘en dan blijkt soms dat er familie van je bij wijze van spreken om de hoek woont’.
In Europa wonen naar schatting drieduizend boeroes -tegenover duizend in Suriname- en op deze familiedag hangt er een dikke 20 meter genealogie van de Velhuizens tegenover nog zo’n lap van een ander geslacht. ‘Zodat de mensen zien: waar stammen we van af.’
‘We zijn allemaal familie van elkaar’, roept een jonge vrouw verrukt. Ze gooit haar armen in de lucht en maakt een huppelpasje. Op het reünie-terrein zijn vlaggetjes opgehangen, het onkruid op de daken wuift mee en enkele tientallen boeroes krijgen het verzoek om collectief eens lekker op bongo’s te gaan rammen (Big Band Boeroe).
Sommigen hebben elkaar in jaren niet gezien. Blijken elkaars bestaan totaal vergeten te zijn. Sommigen zijn het levend bewijs van de vermenging met andere bevolkingsgroepen in Suriname, die pas sinds de jaren vijftig aarzelend is ingezet.
– ‘Maar de Veldkampjes zaten toch in de Tweede Rijweg?’
– ‘Nee hoor, aan de Kassa Baholleweg.’
Mevrouw Anne Schipper-van den Berg (‘ik ben kwart Chinees’) stelt met iets spijt vast dat haar tongval sinds 1967, na jarenlang verblijf tussen Brabanders, is afgesleten. Ze laat een kiekje zien van haar grootmoeder, die de eerste melkvrouw was van Paramaribo, die haar kinderen zonder man opvoedde en die tranen met tuiten huilde toen ze haar rijbewijs moest halen toen ze niet meer met paard en wagen langs de deur mocht.
‘Ze molk haar vijftig koeien zelf met de hand, haar duimen stonden helemaal plat van het melken.’ Anne Schipper gaat straks na 29 jaar weer met vakantie naar Paramaribo, waar ze de vorige keer heeft staan huilen in het Diaconessenhuis. ‘De verpleging krijgt geen salaris, er ontbreekt van alles, omdat de regering de rekeningen niet betaalt.’

Ze kijkt peinzend naar de kippen die aan haar voeten scharrelen en zegt: ‘We hebben hier eerst in de stad gewoond, maar nu wonen we weer buiten en dan zie je de koeien en dan gaat je hartje open. Je bent en blijft toch altijd een boeroe, hè.’
Zoals twee mannen van in de zeventig, die je evengoed in Emmer-Compascuum Wieringerwerf of Oude Tonge zou kunnen situeren wanneer een woord als ‘Kwattaweg’ hen niet met een tropische dictie over de lippen rolde. De een kwam hier omdat zijn zieke vrouw in Paramaribo niet geopereerd kon worden. Zijn drie zoons zijn ginds gebleven, twee zijn er boer, de ander is boekhouder. ‘Die jongens willen hier niet wonen. Ze vinden dat ze in Nederland veel te veel opgesloten zitten.’
‘Als je mijn broers uit Paramaribo hoort praten’, zegt bedrijfsarts Diana Loor (42), ‘dan zou je zeggen dat het echte negers waren – als je je ogen dicht doet.’ Dat geldt ook voor de oude meneer Van Brussel, die vóór de onafhankelijkheid van 1975 naar Nederland is gekomen. Hij heeft het idee dat hij de decembermoorden persoonlijk wel had kunnen voorkomen. ‘Ik zeg altijd: als ik was geblven, was zoiets echt niet gebeurd. Want ik ben zo lelijk, ze zijn bang voor mij.’
‘We lieten over ons lopen’, meent de 73-jarige mevrouw Johanna Carolina (‘tante Ine’) Vermeer. ‘Wij boeroes werden door de Surinamers gediscrimineerd omdat we blanken waren, en door de andere blanken omdat we van minder allooi waren.’
Als kind had ze het regelmatig aan de stok met Hindoestaanse jongens die haar bij het fietsen de weg versperden. Maar ze was voor de duvel niet bang. Toen een zwarte pestkop haar van de fiets trok zette ze de achtervolging in. ‘Maar als ik nu in Paramaribo kom, heb ik nergens meer last van. Iedereen doet aardig. In Suriname wordt de jeugd nog respect voor ouderen bijgebracht.’
De 66-jarige mevrouw Anne Sitalsing (‘mijn kinderen zijn half hindoestaans’) heeft nog meegemaakt dat vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname huizen van bakra’s (blanken) in brand werden gestoken, net als de school waar ze les gaf. ‘Als kind speelde je met alle rassen, je was je niet eens van het onderscheid bewust. Maar later, toen alles verkeerd ging, kregen de Hollanders de schuld. Dat was heel bedreigend. Toen mijn kinderen doodsbang vroegen of ze ook ons in brand zouden komen steken, zijn we naar Nederland gegaan. Maar Suriname is en blijft een heerlijk land. Als ik er op vakantie ben, geniet ik altijd van de eerste tot de laatste minuut.’
In de Amsterdamse metro kon Anne Sitalsing haar lachen niet laten toen ze daar eens twee Surinaamse vrouwen roddels en achterklap hoorde uitwisselen. ‘Kijk die witte vrouw eens stom zitten lachen’, zei de een tegen de ander. ‘Maar ze verstaat er toch geen moer van.’ Toen moest ik nog harder lachen. Maar achteraf heb ik er nog steeds spijt van dat ik die dames niet in het Sranantongo lik op stuk heb gegeven.’
Door naspeuringen van haar broer, die historicus is, weet mevrouw Sitalsing dat er op één graf na niets meer herinnert aan de aanwezigheid van haar voorouders in de barre wildernis van Voorzorg.
‘De Nederlandse regering’, zegt ze, ‘moet in 1845 geweten hebben dat het experiment zou mislukken. En die dominee, hoe heette die ook alweer, heeft helemaal boter op z’n hoofd. Die kreeg voor elke emigrant een geldbedrag.
‘Maar de beloofde huizen bleken hutjes van palmbladeren en het beloofde bouwland land was helemaal niet ontgonnen. Mijn broer heeft in het oerwoud gezocht naar graven. Maar mensen hadden zelfs geen geld om al die doden een graf te bezorgen. Als ze geluk hadden, hadden ze een eettafel om kapot te slaan waardoor ze dan tenminste nog een grafkist voor hun kindje konden timmeren.’
Sinds de crisistijd van de jaren dertig in de vorige eeuw genoten de boeroes niet meer het monopolie op veeteelt en het verbouwen van groenten en bananen. Uit de nieuwe emigrantengolf meldden zich de Hindoestanen.
Boeroes werden onderwijzer, politieagent, ambtenaar of militair. Een groot aantal heeft gestudeerd en bekleedt goede maatschappelijke functies. Van de boeroes die nog in Suriname wonen, verdienen velen de kost in de middenstand.
‘In kranten en op televisie worden wij nooit genoemd’, zegt Gerda Pieters. ‘Wij zijn een beetje een onderschoven hoofdstuk in de geschiedenis van Suriname. Dat is heel jammer. Want wij zijn langer in Suriname dan de Javanen, de Libanezen en de Hindoestanen.’
Maar in het fort van Bodegraven is het feest vandaag. Dansi! Vanavond swingen de boeroes van Veghel tot Rucphen totdat de kippen op het erf uiteenstuiven, net als in Paramaribo. ‘Ik ben er in 1980 voor het laatst geweest’, zegt Gerda Pieters. ‘Maar nu ik ouder ben wordt de prikkel om te gaan steeds groter.’ Suriname zit ons boeroes in het bloed’, weet Gerbrand van Brussel. ‘Ik verheug me nu al op de vakantie. Dan kan ik daar weer m’n batterij opladen.’

‘De mensen denken vaak dat je ze voor de gek houdt met je Surinaams accent.’