Evert Vermeer’s fosten tori – Deel 4

augustus 2007

door Paul en Sandra Droog-Apon

Evert Vermeer, 78 jaar

Oom Evie is geboren op 1 april 1929 en daarvan zegt hij trots: 
‘1 april 1929 was een paasdag.’

(Red.: Maandag 1 april 1929 was inderdaad Pasen, en wel de 2e Paasdag.)

Oom Evie en tante Jo Vermeer-Rozenberg

Jo Vermeer-Rozenberg en Evert Vermeer (29 juli 2007)

Redactioneel

Tijdens onze vakantie in Switi Sranan hadden we een afspraak gemaakt om van oom Evie tori te horen over vroeger.

Van de zus van oom Evie, tante Ine Vermeer, hebben we veel dierbare oude foto’s gekregen om bij deze tori te plaatsen; ook heeft zij aanvullingen op de tori gegeven, waarvoor onze dank. Deze aanvullingen hebben wij in voetnoten opgenomen.

Wij hebben oom Evie’s verteltrant zoveel mogelijk aangehouden.

Het verhaal van Oom Evie hebben we in vier delen geknipt.

Voor Deel 1  van Evert Vermeer’s fosten tori

Voor Deel 2  van Evert Vermeer’s fosten tori

Voor Deel 3  van Evert Vermeer’s fosten tori

Vissen

Patje hield niet van vissen en niet van jagen. Hij hield van geen enkele sport. Ik zelf ben geen jager, maar een trekker. Ik ga vissen met een kennis van me, Abendanon.

Anjoemara, pataka. Meestal ga ik op Kwatta vissen. Dat is kwikwi en zo, bij Soe Njie.

Met mijn zonen hebben we op Saramacca eens een vis gevangen en die was zo’n 2 meter, een gladvis, pasisi. Gewoon met een werphengel, je moet weten hoe te doen. Het beest heeft ons zeker anderhalve kilometer over de rivier getrokken.
Mijn zonen Karel en John hebben er een film van. Ik lig er naast. Maar je moet niet lachen, want ik lig er bijna naakt naast, in mijn zwembroek.
Ze wilden het beest eerst optrekken. Maar dat ding is zo loodzwaar, ik zeg: ‘Wat is dit voor grappenmakerij, ik ga er naast liggen dan hebben jullie die lengte ook. Toch veel gemakkelijker.’

Veel mensen eten geen gladvis, maar het is gezonder als geschubd, hoor ik. Verleden jaar, ik kan wel blijven vertellen…

Grote Vis 1  Grote Vis 2

Grote Vis 3

Oom Evie en zijn zoon John met de grote vis. Gefilmd door zoon Karel

 

Voorouders

Johanna Carolina Overeem met dochter Elisabeth Maria van Brussel

Johanna Carolina Overeem, eerste vrouw van Karel van Brussel, met Elisabeth Maria van Brussel, 1907. Elisabeth (1906-1992) wordt de moeder van Evert Vermeer. (archief P. en S. Droog-Apon)

Jammer dat tante Aaltje van den Berg-van Brussel, de zus van mijn moeder, er niet meer is, want die wist veel. 
Want je weet toch van wie we afstammen, toch?
– Adam en Eva?
Ja oké, maar dat was het begin en wij zitten met de gebakken peren met die Adam en Eva. Want na dat akkevietje heeft de Heer gezorgd dat je moet werken, en zij hadden alles vrij.

De voorouders van ons, overgrootouders. Drie broers Overeemtooltip, hebben gekocht plantage Hermitage. Een is vertrokken naar de States, maar daar hebben we niets meer van gehoord.
De andere twee hebben het zooitje verkocht, zijn teruggegaan naar Nederland, beviel de heren daar ook niet, en zijn weer terug gegaan.

Elsje Overeem, de dochter van Bakoeni (Evert Cornelis Overeem, 1887-1964) vertelde mij deze tori.
Bakoeni hield ook van zijn sopie. Maar iedere keer verkocht hij, dat hebben ze verteld, een stukje land voor zijn cognac.
Kijk, als je sopie hebt, heb je altijd vrienden, zolang je geld hebt.
Hij heeft verkocht, verkocht tot de laatste wat hij nog had. Weet je wat moesje heeft gekregen als erfenis? Je gaat lachen. Ze moesten tekenen voor 75 gulden van de plantage Hermitage. En Bakoeni heeft alles en alles gekregen en het is ook weg.

In onze tijd, als je ging trouwen, werd door de familie helemaal uitgezocht of je aanstaande geen crimineel was, of je wel van de goede kerk was, en of je wel van een goede familie, boeroefamilie dus, was.
Was er een van die zaken niet in orde, dan ging het feest mooi niet door. En men was niet vies van een roddeltje om het prille geluk zo nodig te verstoren. Degenen die desondanks toch gingen trouwen werden min of meer uitgestoten.

kwartierstaat vermeer

Kwartierstaat vanuit de kinderen van Evert Vermeer en Jo Rozenberg

Slijpmeel

Die Bert van Ravenswaaij heb ik nog vaak meegemaakt. Ze huurden soms die auto van me, want ik had ondertussen die Studebaker. Dan moest ik gaan, dan kreeg je misschien drie gulden voor die rit. Het is nauwelijks je benzine, alhoewel benzine wel goedkoop was, hoor.

Keertje kwam ik, toen hadden we hier op Kasabaholo al de boerderij dus ik moest ook slijpmeel kopen voor de koeien, Konassi, zo noemden we de Tourtonnelaan. En dan zie ik oom Bert daar: ‘Evie, kan je die slijpmeel voor me brengen naar huis!’ En ik was met Kalpoe, die Hindostaan achterop. Ik zei: ‘Oom Bert, nee ik kan niet, want ik moet mijn kinderen van school halen, Zinniaschool, tegen één uur.’ En het was al tegen twaalven. Toen zei Kalpoe nog tegen me: ‘Ach, hij is toch een boeroe zoals jij, help hem!’. Toen zei oom Bert: ‘Ik ga je ervoor betalen.’ Maar natuurlijk, wat wil je dan? Twaalf kilometer van daar. Wat dacht je dan, ik ben nog geen Rockefeller, of filantroop. Ik weet het niet, je mag het misschien niet zeggen, maar deze mensen, zúinig! We komen daar . Snel gereden naar op Garnizoenspad. Slijpmeel uitgeladen. Je weet zelf, tegen één uur is het nogal een beetje aan de warme kant. Ik vroeg aan hem: ‘Oom Bert, heb je niet wat te drinken?’ Ik reken, dan ga ik een stroop krijgen of een cola. Oom Bert zei: ‘Het water hier is vreselijk goed water!’ Ik kreeg water uit de put. Maar centen heb ik nooit gehad van hem, hoor. Want ik kan je zeggen, die boeren onderling, hm. Ik kan je zeggen, die boeren onderling gunden elkaar het licht niet in de ogen. Eerlijk waar! Haat en nijd, hoofdpijn, ja.

Ik weet niet waaraan het ligt. Als je weet, dat hier aan de overkant, bij opa Djannie en Tammenga…. Dat ze dus twee omrasteringen hadden gemaakt, elk voor zich. Je ziet het. Kijk ook maar die verenigingen van ze, VANK en UNI.

Boerderij op Kasabaholo

Pinaren ga ik niet direct zeggen, we hebben gegeten. Vroeger op de boerderij van mijn vader gewerkt. Later, na het trouwen gewerkt op de boerderij van mijn vrouw Jo Rozenberg.

Onze boerderij stond op Kasabaholo. We hadden bijna 80 koeien. En we leverden melk aan de Melkcentrale.

Oom Evie Vermeer in bananenaanplant  tante Jo in bananenaanplant

In de bananentuin, Evert Vermeer en Joke Vermeer-Rozenberg
(Foto P. Droog)

Melk van kwaliteit

Ik was in de melkhandel gegaan. Het was behoorlijk zwaar, Maar het verdiende behoorlijk.
Surinaamse koeien gaven toendertijd, zo rond 1960, niet veel melk: drie liter per keer, dus vijf, zes liter per dag. Maar boeren gaan dat natuurlijk bestrijden. Want ze zeggen, ik hoor, dat ze koeien hadden van 20 liter. Dat kan, maar dan heb je 17 liter water d’r bij gezet, dan heb je ook 20 liter!

De melk werd gezeefd met een stukje goed en in roestvrijstalen melkbussen gezet.

oom evie vermeer 2

Evert Vermeer, 22 juli 2007 (Foto P. Droog)

Voor de tijd van de Melkcentrale kwamen ze ‘s morgens en ‘s middags de melk ophalen. Dan werd de melk gekeurd. En dan bleek, niet speciaal bij mij, dat er soms modder en soms kleine visjes in zaten: je snapt dan, dat er extra water was toegevoegd en waar dat vandaan kwam.

Rob A. was keurmeester bij Lanti. En zijn broer Dikkie lag samen met mij, in 1963, in het ‘s Lands Hospitaal. Dus natuurlijk, zijn familie komt, en mijn vrouw Jo komt ook bij me. En ik zag die Rob komen. Ik had al kennis gemaakt met Dikkie. Want ik kende die broers nog niet. En toen hadden we het natuurlijk erover hoe het kan dat ik altijd tweede kwaliteit kreeg.
Hij zei: ‘Nou, dan moet je waterstofperoxide gebruiken. In elke bus van 30 liter één eetlepel waterstofperoxide doen, en dan krijg je eerste kwaliteit.’
Nou, zo gezegd, zo gedaan. En ik kreeg prompt eerste kwaliteit. Het was geen vergif hoor. Het maakt wel schoon. Het was waardeloos natuurlijk, want ik hoor dat coli bacillen in melk moeten zijn, heb ik me laten vertellen.

Hier aan de overkant. Ik was heel goed met Humphrey Tamminga. Hij woont nu in Limburg. We waren heel goed. Het was geen slechte vent. Hulpvaardig, en zo, Maar, je weet, jij boeroe, ik boeroe. En Humphrey had een hypermoderne stal gebouwd. Helemaal met steen, gemetseld, met voerbakken, met achter bij een giertank voor de mest. In Holland noem je dat gierputten, maar hier heb je geen gierputten, maar een soort goot achter die stal, ieder dag moest je de mest daarin douwen en dan werd dat weer op mestkarren gezet om de bananen te planten.
Ik zag Humphrey denken: ‘Evie heeft 1e kwaliteit met al die viezigheid, ra, ra, hoe kan dat?’.
Humphrey kreeg maar 2e kwaliteit voor zijn melk, terwijl de stal van die man hypermodern is. En ik begon te lachen.
Ik zeg: ‘Ja, zie je bij mij? Prima netjes’.
Humphrey zei: ‘En dan sta je zo diep in de smurrie!’
Hij heeft me gevraagd een paar keren. Maar ja, ik reken, weet je wat, als ik aan hem ga zeggen en hij gaat weer aan Piet zeggen en Piet zegt het weer aan Jan, dan is het afgelopen.

Een andere keer komt Humphrey weer: ‘He Eef, luister no.’
Ik weet niet hoeveel hij me heeft geboden om het GEHEIM prijs te geven. Uiteindelijk komt hij en ik zeg hem: ‘Ik ga het je precies uitleggen, maar HOU HET VOOR JEZELF.’
Ik zei hem: ‘Wel. Je gaat naar de apotheek, je koopt gewoon een flesje waterstofperoxide. Ieder bus van 30 liter een eetlepeltje erin en het was manje.’

Hij kreeg natuurlijk prompt eerste kwaliteit ook. Hij wou me geld geven, maar dat wilde ik niet, echt niet. Als ik je help, help ik je. Als we zaken doen, doen we zaken. Maar dit zijn geen zaken.
En tòch is dat ding uitgelekt. Maar toen was ik al gestopt. Want als je iets doet, dat niet door de beugel kan, dan moet je tot hier gaan. Stoppen. Als je door gaat, gaan ze je pakken, net als de Minister van Justitie Gilds. Humphrey, die stopte ook. Maar dat ding is door gegaan naar een van die boeren. Niet alleen dat ze getapte melk van een cent kochten en weer verkocht voor 20 cent, ze hadden ook de waterstofperoxide in de melk gedaan. Een zekere Nijon, de kerel van het laboratorium van het Lands Hospitaal, die het moest onderzoeken, die is er achter gekomen. Maar toen was Evie niet meer in de run en Humphrey ook niet. Toen hebben ze hen gepakt. Je krijgt geen boete, maar het is dan afgelopen.

En wat de keuring betreft voor die Centrale als je melk ging leveren in de stad dan had je drie keurmeesters: Dundas, Sanches en Sjaks. Dus dan stoppen ze je en komen ze monsters halen. En natuurlijk, je hebt een aantal bussen in je wagen en later in je auto, want vroeger hadden we melkwagens of karren. Monster uit die bus, d’r uit die bus. En je kreeg een fikse boete als er iets mee was. Melk is gewoon water, maar je mag geen water tóevoegen en dan kreeg je een behoorlijke boete. Ik heb nooit een boete betaald. Moet ik er ook bij zeggen hoor. Als ze me hadden gepakt moest ik betalen. Maar het hele zooitje waren ook goede kennissen van mij. Want namelijk, wij hebben die boerderij maar je hebt nooit genoeg melk als je levert aan de Surinaamse Bank, Bruynzeel, dat zijn behoorlijke hoeveelheden hoor, voor de koffiekamer en zo, toch. Ik was heel goed met die mannen. Dus je koopt melk ook op, want je hebt niet genoeg. Dan neem je van die, die levert voor je en die levert voor je. En ik verdiende op een liter twee of drie centen, het was niet veel. En ja ik weet niet, ik zal zeggen Pa Djannie, levert me, D. levert me, Herman Veldkamp levert me. Maar ja, die mannen houden ervan om die koeien van 3 liter te maken van koeien van 30 liter. Melk is wit, je kan dus niet zien of er water is toegevoegd. Als je er water in zet dan moet je behóórlijk veel zetten, voordat je het ziet. Dus als ik kom bij de Melkcentrale, dan weet ik precies, nou die bus komt van mij. Niet dat ik ook geen water zette hoor, laten we eerlijk zijn. Maar je hebt dus een hoeveelheid die zuiver is. Want je weet, wat kan gebeuren. Die mannen van de Melkcentrale kwamen en Sanches kwam een babbeltje maken of hij monsters kan nemen.
‘Ja’, zei ik, ‘neem het uit die bus.’
Die andere bussen weet ik niet.
Zodoende heb ik nooit een boete betaald.

Verkaveling en geldontwaarding

Kijk wat er is gaan gebeuren. Op een gegeven ogenblik had je boerderijen tot aan de Wanicastraat van de Henssen, van de Ravenswaaij’s.

Het is na de Tweede Wereldoorlog begonnen met de verkaveling. Je kunt wel zeggen dat je niet gaat verkopen, maar je gaat moeten verkopen want gegeven ogenblik krijg je rondom de huizen van al die mensen. En jouw omrastering slaan ze tegen de vlakte. En je hebt koeien en jij bent verantwoordelijk als dat beest op straat gaat en een auto hem aanrijdt: je zal alle schade moeten betalen. Het zijn Hindostanen die het land gaan kopen en die maken het. Dus gegeven ogenblik. Wat gebeurd is in Suriname en met bijna al die boeren: als je voor je boerderij kreeg, zeg maar een half miljoen, dat is een hoop geld, en je zet dat op de bank en je krijgt 5 %. Dan heb je dus inkomsten van 2000 per maand ruim. En dat kun je niet opmaken. Toen kreeg je die zogenaamde geldontwaarding, en dat is al begonnen voor de Onafhankelijkheid . De Surinaamse gulden was 2,10 Nederlands in 1962. Je kan het natrekken. Ik was in Gouda, ik moest naar een of andere receptie van een trouwerij, ik moest een pak hebben en die nicht van tante Jo woonde in Gouda, daar logeerde ik, dus we gingen de stad in en ik zei tegen Bertha: ‘Ik moet een behoorlijk pak hebben’. We gaan daar in een van die winkels. Jas. En ik zei aan die dame daar in die winkel: ‘Maar ik heb geen Hollands geld.’ Ik vroeg of ik in Surinaams kon betalen. Ze waren kras op de Surinaamse gulden. Ik heb zelfs Surinaams geld gewisseld in Koenigswinkel in Duitsland!

Het is gebeurd in de onafhankelijkheid. Dat heeft Suriname de das om gedaan. Ze prijzen het wel. Lachman had gezegd dat alles goed ging komen na de Onafhankelijkheid.
Maar later is de gulden gedropt naar een-tiende. Het geld hier op de bank in Suriname was dus niets meer waard. En dat is gebeurd met tante Lieze Rozenberg .
Zelfde verhaal bij een vriendin van ons in Huize Albertine, mevrouw Pereira. Ze hadden een vreselijk mooie boerderij op Pad van Wanica met alles erop en eraan. Dat land is verkocht voor een half miljoen. Soms kwam ze terug. Ze zei zelfverzekerd, dat ze de rente niet eens kon opmaken. Maar ik heb ze nog gezegd: ‘mevrouw Pereira, we gaan volgend jaar weer praten.’ Nul, nul. Weet je dat haar kinderen het tehuis moesten gaan betalen.
Wat ons geluk was, dat mijn vrouw Jo enige erfgenaam was. Maar weet je, de laatste keer hebben we wat geluk gehad.

Nooit uitgepraat

Oom Evie is nog niet uitgepraat, maar we waren door onze cassettebandjes heen.
Tante Jo vroeg halverwege een beetje verontwaardigd: we zijn hier voor een interview en je stelt geen enkele vraag. Maar oom Evie was al “aan” gezet toen hij uit de auto stapte. Al tori pratend kwam hij de trap op, en vertelde 2 uur achter elkaar. Toen pas gunde hij zichzelf de tijd voor een kop thee …

Een week later namen wij het concept van deze fosten tori door bij oom Evie en tante Jo thuis aan de Kasabaholoweg.
Een paar keer kwam een pad binnen in de keuken. Oom Evie zei tegen tante Jo: ‘Laat die pad, want hij brengt centen.’
Ondertussen vertelde oom Evie nieuwe fosten tories. Een cassettebandje van zestig-minuten bommetje vol. En wij maar denken, dat we deze avond alleen de puntjes op de i hoefden te zetten… Oom Evie dacht daar dus anders over.

Pas geleden, in een telefoongesprek, vroeg Oom Eef wanneer we weer eens langs kwamen, want hij had nòg wat tori’s…

Oom Eef, tante Jo, bedankt voor al deze tori’s. We komen zeker nog eens langs.