De Gelderlander donderdag 17 juli 2003

Boeroes

Boeroes uit de Veluwe en de Vallei. Anderhalve eeuw geleden vertrokken bijna vierhonderd arme mensen uit met name Elst, Rhenen, Veenendaal en de Betuwe naar Suriname. Onder aanvoering van drie dominees belandden ze in een tropische hel.

Door Paul Bolwerk

Op het predikantenbord van de Nederlands Hervormde Kerk in Elst (gemeente Rhenen) is een korte verwijzing naar de emigratie (1845) van ds. Arend van den Brandhof naar Suriname.
Het is een van de weinige herinneringen in Nederland aan de ‘Europesche Colonisatie in de kolonie Suriname’ onder leiding van dominee Van den Brandhof. Dé stamvader van de zogenoemde boeroes : blanke boeren, die halverwege de negentiende eeuw naar Suriname trokken om de positie van de vrijkomende slaven over te nemen. Hun geschiedenis is tot op heden vrijwel onbekend. Met het oog op de 160-jarige herdenking (20 juni 2005) van de landbouwkolonie werkt de stichting Boeroe kon Makandra (boeren voor elkaar) aan een grondige geschiedschrijving. Ook ligt er een plan voor een documentaire over de lotgevallen van de ‘blanke boeren met een Surinaamse tongval’ en hun nazaten in Nederland en Suriname.

De landbouwkolonisatie (1845-1853) werd, zo blijkt uit de verslagen van het Nationaal Archief, een volledige mislukking. Van de ruim 380 kolonisten, verdeeld over zo’n vijftig gezinnen, stierf tussen juli en november 1845 de helft van de emigranten aan typhus. Ze moesten een zeer slecht voorbereide missie met hun leven bekopen. Onder hen veel kinderen en ouden van dagen.
Het initiatief om te komen tot een ‘proefbedrijf voor protestantse boeren uit Holland in Suriname’ is genomen door drie predikanten van de Hervormde Gemeente: Van den Brandhof uit Elst, zijn zwager D. Copijn uit Wilnis en J.H. Betting uit Beesd.
In Nederland was indertijd sprake van een economische crisis: hoge werkloosheid, grote armoede en slechte huisvesting. Daarom was er veel belangstelling om naar het overzeese gebiedsdeel te gaan. De meesten kwamen uit Gelderland, de overigen uit Utrecht en Overijssel.

Als lokatie voor de kolonisten werd de voormalige leprozenkolonie Voorzorg aan de Saramacca-rivier (vijftig kilometer van Paramaribo) uitgezocht. Op deze plek begonnen 202 personen op 21 juni 1845, na een dertigdaagse bootreis, aan een nieuw leven in een verlaten en vervallen nederzetting. De kolonisten kregen vanaf de eerste dag tegenslag op tegenslag te verwerken. Gedane beloften (woning, huisraad, vee, land en gereedschap) bleken een utopie. Ook was er een gebrek aan vers voedsel. Typhus brak uit. Binnen een half jaar bezweken 180 van de 380 kolonisten.
Besloten werd om te verhuizen naar het verderop gelegen aan de Saramacca-rivier gelegen Groningen, waar het klimaat gezonder, maar de grond minder vruchtbaar was. Uiteindelijk bleek ook deze locatie niet geschikt, want te ver afgelegen om landbouwprodukten vers op de afzetmarkten in Paramaribo te krijgen.

Ondanks protesten van hun leider Van den Brandhof verlieten vanaf 1849 kolonisten op eigen initiatief druppelsgewijs Groningen. De meesten vestigen zich in de buurt van Paramaribo, met name in Kwatta en Uitvlugt, waar tegenwoordig nog steeds boeroes wonen. Toen de kolonisatiepoging (31 mei 1853) officieel werd opgeheven, woonden in Groningen alleen nog dominee Van den Brandhof en een kleine groep weduwen. De dominee werd eervol ontslagen en vertrok maart 1854 hij met zijn kinderen naar Nederland. Zonder echtgenote, want zij heeft de kolonisatie ook niet overleefd. Haar graf ligt nabij het monument in Groningen ‘ter herdenking aan de komst, het lijden en de volharding van de Nederlandse boeren in Suriname’.

Na enkele jaren Wijk bij Duurstede vertrok Arend van den Brandhof naar Terborg, waar hij 13 april 1863 overleed. Op de algemene begraafplaats van deze Achterhoeke plaats staat nog een grafzuil op het familiegraf.
De nazaten van de dominee bleven een band houden met Suriname, zoals onder anderen zijn zoon Nicolaas, districtscommissaris in Suriname (1863-1882) en gouverneur van Curacao (1882-1890). “Deze man heeft veel aanzien verworven op de Antillen. De keizer, werd hij in de volksmond genoemd. Vanwege zijn gezag en zijn gelijkenis (grote snor) met de toenmalige Oostenrijkse keizer.
Op Curacao is ook een straat (ook een brug tussen Willemstad en Otrabanda -PB) naar hem vernoemd”, aldus de Haagse fysiotherapeute E. van den Brandhof, lange tijd woonachtig geweest in Suriname. Ook zij is, evenals zoveel nazaten, druk bezig met het achterhalen van de familiegeschiedenis. Anderen, onder wie Jan-Willem van den Brandhof uit Maastricht wisten tot voor kort vrijwel niets over de rol van een van hun beroemde voorvaderen. Eén telefoontje is voldoende om het historisch besef bij hem tot leven te wekken. “Is er volgend jaar een herdenking in Suriname? Ik ben erbij!”