Evert Vermeer’s fosten tori – Deel 2

oom evie vermeer 29 juli 2007

Evert Vermeer (29 juli 2007)

augustus 2007

door Paul en Sandra Droog-Apon

Evert Vermeer, 78 jaar

Oom Evie is geboren op 1 april 1929 en daarvan zegt hij trots: 
‘1 april 1929 was een paasdag.’

(Red.: Maandag 1 april 1929 was inderdaad Pasen, en wel de 2e Paasdag.)

Redactioneel

tante jo vermeer-rozenberg 29 juli 2007

Jo Vermeer-Rozenberg (29 juli 2007)

Tijdens onze vakantie in Switi Sranan hadden we een afspraak gemaakt om van oom Evie tori te horen over vroeger.

Van de zus van oom Evie, tante Ine Vermeer, hebben we veel dierbare oude foto’s gekregen om bij deze tori te plaatsen; ook heeft zij aanvullingen op de tori gegeven, waarvoor onze dank. Deze aanvullingen hebben wij in voetnoten opgenomen.

Wij hebben oom Evie’s verteltrant zoveel mogelijk aangehouden.

Het verhaal van Oom Evie hebben we in vier delen geknipt.

Voor Deel 1 van Evert Vermeer’s fosten tori


Aankoop boerderij aan Garnizoenspad

Ik kwam van school, toen zei Patje, ze gaan land veilen daar. Twee veilingen zouden plaats vinden: een stuk land van 80 ha en een van 300 ha. Dus ik ging met die man mee naar Kwatta, eind Kwatta, om te kijken. Het was een soort voetpad, voorbij 4e Rijweg. We kwamen daar en er was een bos possentriebomen; het zat wel vol kokosnootbomen. Had de vorige eigenaar kokosnoot geplant en zo. Het land was van een zekere Bert Hoen. En ook de 300 ha was van die Bert Hoen. Hij was een soort familielid van de Veldkamp’s hoor. We kwamen daar en je had een soort dam naar binnen en ik ging kijken: houten bruggetje, goten, water. En ik keek, helder water, en ik zag die kwikwistooltip, zulke kanjers en ik zei tegen Patje: ‘é kopen.’ Want ik hou van hengelen.

kwikwi H thoracatum

Kwikwi, uit Encyclopedie van Suriname

Uiteindelijk kwam de dag. Patje ging naar de veiling en hij had geluk. Hij had 80 ha gekocht voor 2000 gulden. Hij zat in zijn melkwagen en kwam zingend thuis die dag, hoorde ik van moesje. Want ik was er niet, ik was op school. Hij had land gekocht. Enfin, ‘s middags kwam ik thuis en wilde gaan kijken naar het stuk grond, maar ja, dat mocht niet. De volgende dag gingen Patje en moesje kijken, en ik reed full speed achter ze aan, maar werd weer naar huis gestuurd. Toen zei ik: ‘Maar luister, nu heb je 80 ha gekocht, waarom heb je die andere 300 ha ook niet bijgekocht?’ Maar ja, je moet centen hebben, hè.

Toen begon Patje koeien te brengen. Maar opa Karoe (Karel van Brussel) zei: ‘Evert, je moet nog geen koeien brengen, want die beesten gaan dood gaan. Het is geen gras, het is alleen maar kapuweri.’ 
Patje begon mensen te huren om het land schoon te maken. Maar ja, in een woestijn kun je geen koeien gaan zetten, dat begrijp je zelf wel. Die beesten moeten eten. Daarom heeft hij op de boerderij 60 koeien moeten begraven. Ze werden ziek, diaree. Ze hadden, hoe heet die ziekte ook al weer, iets van asplasmosis? Het werd overgebracht door koepari’s en muskieten, dacht ik. En die koeien, tja een goed gevoed beest gaat niet zo snel dood. Later hadden we het terrein mooi open gekapt. Het was door werken, werken, werken een mooi weiland geworden en hadden we een behoorlijk aantal koeien lopen. En toen begon het wel te draaien en dat was in 1947, dacht ik.

Toen we op Garnizoenspad gingen kopen, woonden we bij opa Karoe aan de Verlengde Gemenelandsweg, maar Patje had het in zijn kop gezet om te gaan wonen op Garnizoenspad. Alleen, de kinderen moesten wel naar school en dat was 12 km van de stad, dus hoe ga je dat spelen. En moesje wilde daar niet gaan wonen. Want muskieten, muskieten, verschrikkelijk. Allerlei ongemak. Enfin toen heeft hij weer een lening gekregen van notaris Miranda om een huis te bouwen op neuten, twee verdiepingen. Toen zijn we daar gaan wonen. Maar de eerste avond dat we daar waren hoorden we die stinkvogels. Die dingen kunnen ‘s avonds een vreselijk geluid maken. Het klonk als: ‘Oh God, help me!’ Net zo’n geluid maken ze. Moesje zei altijd: ‘Hoor wat die beesten zeggen: Oh God, help me!’

In het beginne hebben we behoorlijk gepinaard daar.
Je ging ‘s morgens de hele dag werken, Patje kwam ook. Ik zie nog die dag, je staat daar in dat ding te kappen, te kappen, te kappen. Een ogenblik zie je het eigenlijk, als jonge vent, 15, 16 jaar, niet meer zitten. Op een gegeven ogenblik reken ik, mang, (tjoeri) en ik neem die houwer en ik snij mezelf, en het begon te bloeden natuurlijk, ik ben ook niet gek. Hij zei: ‘Wat is er?’ Ik zei: ‘Ik heb mezelf gekapt.’ We hadden een kamp en toen ben ik in het kamp gaan liggen.

Willem van Velthuizen genekt

Later heeft hij gehuurd Willem van Velthuizen, nu wijlen. Hij is bijna 100 jaar geworden. Hij heeft Willem gehuurd, en dat vind ik weer het gemene van Patje. Willem was getrouwd met Juliette A.L. Loor en had toen al twee kinderen, het waren doodarme mensen. Twee gulden verdiende Willem per dag, alleen op werkdagen, op zondag niet. Heeft Patje tegen Willem gezegd, dat als hij daar zou gaan wonen, dan zou Patje het huisje afbreken waarin hijzelf woonde bij opa Karoe en dat huisje op Garnizoenspad voor Willem daar weer opbouwen. Want dan hadden we dus een beetje aanspraak, begrijp je. En ik en Willem gingen. Het eerste wat we moesten doen, was ook weer die bosschage kappen om cassave te planten. Hebben we gedaan. We moesten blijven slapen in het kamp, dat ik had gebouwd met maripa bladeren. We komen daar. Het had die middag vreselijk geregend. En ‘s avonds, je gaat baden. Er werd daar ook hout gebrand om houtskool te maken. En als ze houtskool branden, heb ook kuilen die je graaft om het zand op te werpen. En die dingen waren vol water. Dus ik ben daar gaan baden. Helder water hoor. Weet je dat ik heb gehuild? 
MUSKIETEN, MUSKIETEN! Mijn armen zagen zwart van de muskieten. We gingen slapen, ik en Willem. Het moet middernacht geweest zijn. Als jonge vent, muskieten of geen muskieten, je gaat slapen.

Middernacht. Willem schreeuwde tegen me: ‘Hé, Eef! Opstaan, pingomira!’ Zijn mooie grote beestjes. Het was geen bed, maar een kaba, een planken zooitje. Willem ging aan de kant: het zag zwart van de mieren. Trekmieren…. Je kunt dan natuurlijk niet meer slapen, dat begrijp je. Wel, ik heb die avond gehuild hoor.

Ik en Willem plantten ook meloenen. Ik weet nog, we hadden een stuk open gekapt en de meloenenplanten stonden mooi.

Op een gegeven ogenblik was het zover dat het huis gebouwd zou moeten worden voor Willem, zijn vrouw en kinderen. De afspraak was gemaakt, dat Willem vier dagen zou moeten werken voor Patje en twee dagen voor zichzelf. Planten en zo. 
Patje zei: ‘Nee, dat heb ik niet gezegd.’ 
Willem werd natuurlijk kwaad. Terwijl Patje die man had belóófd. En dat vond ik gemeen. Ga geen afspraak met me maken en dan trek je je terug op die manier. 
Willem zei tegen Patje: ‘Stik de moord, dan werk ik niet meer!’

Ondertussen hadden we het veldje met meloenenplanten, maar die droegen nog geen meloenen. 
Willem zei: ‘Weet je wat, neem dat ding over, mijn aandeel voor vijftien gulden.’

En toen leefden Patje en ik daar. En op de long run ging het al een beetje beter.

Chevrolet pick-up, acht-cilinder Ford luxewagen

In 1947 kocht mijn vader zijn eerste auto. Een Chevrolet pick-up, driekwart ton. Die auto heeft gekost 3300 gulden Surinaams. Het geld had hij geleend, hypotheek, want wie had geld. Toen begon de boerderij een beetje te draaien. Van de melk die je ging leveren, kwam je niet uit, Wat nu. Je had toen van die Hindostanen daar wonen en iedereen moet een keertje naar de stad. Dus begon hij met zijn Chevrolet mensen te vervoeren van en naar de stad. Dus als je 10 mensen had naar de stad en 10 mensen terug dan had je 5 gulden. Nu kun je er tegenwoordig geen broodje van kopen, maar in die tijd kon je er aardig wat mee doen. Een liter benzine kostte 13 cent. Dus toen kon je die grap wel spelen.

Maar dat is weer Suriname hoor. Je had een blakaman, Balinge, die vervoerde ook mensen in een pick-up. Die vent had relaties hier. En mijn vader was concurrentie, toch. Toen hebben ze pappie belet en mocht hij geen mensen meer vervoeren, alleen meneer Balinge mocht het. En ja, toen ging mijn vader natuurlijk, pappie kennende, naar de rechter. Daar was hij een trouwe klant: ‘DAN MOET HET MAAR VOOR GAAN!’ zei mijn vader woest.

Weet je wat mijn vader een keertje heeft gezegd? Ze hebben hem mooi eruit getrapt daar bij de rechtbank. Die kerels zaten daar achter die groene tafels toch, die rechters. En dan moet je die mensen ook nog “Edelachtbare” noemen en dan krijg je nog straf bij. Ezelachtbare, dat zou beter klinken. 
‘Het is geen rechtbank, maar een krombank,’ zei hij. 
De politie pakte hem en gooide hem op straat. Ze hebben mijn vader gelukkig niet opgepakt.

Die zware auto gebruikte teveel benzine. Dan had je een Hollander. Typisch ook een Vermeer-achtige, die was bij scheepvaart Suriname, SMS noemde ze dat ding. geloof ik. Die had een oude Ford, een zespersoons luxewagen, 8 cilinder. Mijn vader is zijn Chevrolet pick-up gaan ruilen. Ze hebben hem 2000 gulden gegeven en die oude auto. Dus ik kwam thuis en zag de auto staan: 8 cilinder. De eerste de beste dag weigerde dat ding. Ook had die auto geen remmen. Ik heb die auto wel jaren gereden, want ik heb monteur leren spelen. Ik kon dat hele ding helemaal uit elkaar halen en weer helemaal in elkaar zetten.

Bamboesie kanoe

sensi speelkaarten 2

Surinaamse cent (kopro sensi), halve cent (afu sensi) en tweeënhalve cent (bigi sensi) Skoinsi, Surinaams Munten- en Bankbiljettenkwartet, Uitgeverij Rafaël met medewerking van Stichting Surinaams Museum, 1994. Uit de beschrijving van de kaarten: Tot in 1960 werd de vooroorlogse Nederlandse cent nog voor Suriname geslagen. Opmerkelijk het omschrift ‘Koningrijk der Nederlanden’ (let op de “g” in Koningrijk!)

Als ik aan die tijden denk dan heb je verlangen ernaar. Ik heb harde tijden gehad: werken, werken, werken en die school enzo, en dat bed ondersteboven gedraaid al dat soort dingen.

Maar waarom ik zei, dat mijn vader wreed was. Je was kind en je moet werken. Alle gezinnen waren groot. Maar geef dat kind een beetje gelegenheid om zich een beetje te ontspannen met een spelletje of zo.

Ik weet dat oudjaar vreselijk groots gevierd werd in Suriname. Tot de dag van heden nog hoor. Wij hadden geen geld. Geld was schaars toen. Dus wij maakten bamboesie kanoe. Heb je er ooit van gehoord? Een bamboestengel van drie moten, het laatste tussenschot houdt je heel. In de laatste moot ervan boorde je een gaatje, brandspiritus erin, even blazen tot de brandspiritus was verdampt en dan aansteken en dat ding schiet meer dan een pagara. Een knal van zo heb je me niet. En dan kom je bij koelarie, er was een Hindostaans winkeltje hier. Het was een fijne vent. Ja. Brandspiritus kopen. Bigisensi brandspiritus en dan schiet je de hele dag. Humbert Rijsdijk kwam bij mij en dan schoten we samen.

Op een morgen zaten we mooi te schieten, kwam mijn vader naar mij toe en beval: ‘JE MOET MEE.’ Een van die ellendige koeien van hem was tuchtig. Naar Gerrit van Dijk, want die heeft een vreselijk goeie Hollandse stier. Het beest moet daar gedekt worden.
Je moet gaan lopen, maar die koe gaat niet achter je aan. Dus je moet die koe een tikje geven, want anders gaat dat beest niet lopen. Zo laat je je bamboekanon en je moet DIRECT MEE. Die man was wreed. Vreselijk wreed. Hij is er niet meer, maar zelf zijn beenderen hebben ze weer weggehaald, zei mijn jongere broer. Want 15 jaar mag je maar liggen in Holland toch.

Vliegeren

Een keertje weer. Dan zat je. Weer een koe tuchtig. Nu had ome Gerrit Lammers, opa Albert Lammers leefde nog hoor, een goede stier. En pa Vermeer vond dat dat grote beest koe maar moest dekken. Toen had ik een vlieger. Het was vliegertijd. Vlieger hemelshoog. Kwam hij met dat ding. ‘DIRECT MEE.’ Ik bond mijn vlieger aan het prikkeldraad en ik dacht, als dat beest snel gedekt is dan kan ik mijn vlieger weghalen. Boeboe helaas. A vlieger e waka. Ik vond het wreed hoor.

Dan had ik daar een stuk bos gekapt. Ik en een kennis. Het was geen vriend. 
Je kapte een boom in stukken en dan maakte je houtskool ervan. Grote zakken houtskool. Mijn vader wilde dat we voor die houtskool moesten betalen. Je bent toch niet goed wijs!! Wat zou je doen met al die stukken hout van de bomen? Niks toch.

Verkoop boerderij Garnizoenspad

Plotseling zei mijn vader, dat hij de boel ging verkopen. In de jaren vlak na de WO II heeft hij die hele boerderij aan het Garnizoenspad verkocht voor 25.000 gulden. Ik hield van dit boerenbedrijf hoor. 
Ik zei nog: ‘Geef me dat ding. Ik koop het van je voor 25.000.’ 
Het was natuurlijk een bom, dat begrijp je, toendertijd. We praten over 1946/47. Ik heb het voorstel gedaan. 
‘Maar Patje,’ ik zei, ‘luister, geef me dat ding.’ 
Dat geld had ik natuurlijk niet, maar ik zou anders werken dan hij werkte. Ik zou het niet direct op koeien doen maar op planterij, tomaten en noem maar op. 
Hij zei: ‘Nee dat kan je niet, jij gaat het niet kunnen.’ 
Een jongen van 16 jaar. Je rekent, nou, die speelt het toch nooit klaar. Maar ik had het in mijn kop. 
Patje zei: ‘Ja, en jij gaat alleen hier blijven?’ 
Ik zeg: ‘Wat dan? Ik vraag tante Alice wel om bij me te blijven om te koken en zo.’ Tante Alice van Brussel-Hirschfeld kwam vaak daar bij ons soms wekenlang logeren. Ik geloof, dat als ik tante Alice had gevraagd, dan zou ze het doen! Toen heeft hij het verkocht aan notaris Miranda en de koeien heeft hij laten veilen door een zekere Monsanto. Hij heeft er geen moer voor gehad. Net een paar centen. 
Hij zei: ‘Ja, ze gaan tegen elkaar opbieden en zo.’ 
Niks. Miranda heeft geluk gehad, want voor erfpacht moet je namelijk een vergunning hebben toendertijd van de gouverneur. Je kan geen erfpacht verkopen, wel overdragen. Dus ze hebben de overdracht ingetrokken voor zijn geluk. Was het op Miranda’s naam, dan had hij geen koperen cent gekregen. En diezelfde Balinge kwam op een middag bij me. Als ik voor hem kan vragen of hij het kan kopen. Die vent had geld hoor, die Balinge. Pa Vermeer zou het nooit aan hem verkopen, al zou hij een miljoen geboden hebben. Hij zou het toch niet doen, hem kennende. In zaken doen ken je geen vijanden en je kent geen vrienden. Zaken is iets aparts. Al heb ik een hekel aan je en ik mag je niet, als we zaken doen ik verkoop dit ding. Baas, ik wil zo veel hebben, en je betaalt me, dan verkopen we het toch. Maar niet bij pa Vermeer. Toen heeft hij het verkocht aan Bert van Ravenswaaij. Die heeft het niet lang gehad. Die zijn ook teruggegaan naar Nederland. Over Bert van Ravenswaaij straks meer.

Voor de huizen heeft hij ook niet veel gehad. We zijn toen aan de Tweede Rijweg gaan wonen en hadden geen boerderij meer. 
Toen kwamen we in de stad. Eerst had ik een taxibedrijf met een auto. Het was wel een mooie auto. We hadden ook een winkeltje. Dat heb ik drie jaar gedraaid, want pappie is mooi naar Nederland gegaan.


Voor Deel 1   van Evert Vermeer’s fosten tori

Voor Deel 3  van Evert Vermeer’s fosten tori