Fosten Tori met tante Mina, tante Dina en oom Gerrit Lammers
Paramaribo, 16 december 1999
door Sandra Droog-Apon
Voorwoord
Tante Mina, tante Dina en oom Gerrit zijn nichten en neef van mijn moeder. Ze woonden 100 m verderop aan de Verlengde Gemenelandsweg 95a. Oom Gerrit kwam wekelijks langs met groenten uit eigen tuin, kouseband, tajerblad, en kwam dan altijd tori praten, zelfs als mijn moeder weinig tijd had.
Als ik op vakantie in Suriname was ging ik steevast langs om ze te groeten. Tijdens een van de laatste keren heb ik onderstaand gesprek, fosten tori, met ze gehad over vroeger. We zaten ‘s middags gezellig buiten op het erf met op de achtergrond het drukke verkeer van de Verlengde Gemenelandsweg en het geschreeuw van de grietjie’s in de manjabomen.
Bij het uitschrijven van de tape heb ik zoveel mogelijk hun eigen spreektaal aangehouden. Enkele geluidsfragmenten zijn op deze pagina op te roepen.
Tante Dina, tante Mina en oom Gerrit zijn ongetrouwd gebleven en hebben altijd bij elkaar gewoond, aan de Verlengde Gemenelandsweg 95a, schuin tegenover de Fernandes Brood Fabriek.
De oudste broer, oom Toon, en de jongste zus, tante Leida, zijn naar Nederland vertrokken.
Hun ouders zijn Albert Lammers en Frederika (Dieka) Geertruida van Brussel.
- Tante Mina, geboren 6 juli 1912 te Nieuw Amsterdam, overleden 13 augustus 2004 te Paramaribo.
- Tante Dina, geboren 26 december 1913 te Domburg, overleden 25 oktober 2000 te Paramaribo.
- Oom Gerrit, geboren 16 april 1919 te Coronie, overleden 15 januari 2003 te Paramaribo.
- Oom Toon, geboren 18 maart 1909 te Meppel, overleden 17 januari 1996 te Coevorden.
Hij was getrouwd met wijlen Greta Bakker. - Tante Leida, geboren 19 oktober 1916 te Domburg, overleden 21 september 2006, getrouwd met wijlen Klaas Sipma.
Tante Dina vertelt
Ik ben naar de Westerschool, de huidige H.J. Benjaminschool, geweest aan de Domineestraat. De school bestaat nog steeds, maar is wel veranderd.
De Verlengde Gemenelandsweg was vroeger tot aan de Wanicastraat allemaal boerderij. We hadden koeien.
Mijn vader was bij de politie. We hebben gewoond op Coronie en op Domburg. Tante Mina is op Fort Nieuw-Amsterdam geboren en tante Dina op Domburg. Tante Dina zegt van zichzelf dat ze een Para-neger is. Mijn vader wisselde iedere keer van post. Hij was majoor. Pas als iemand dood ging werd je bevorderd. Hij heeft heel wat meegemaakt.
In het begin hadden we geen boerderij. Pas toen hij gepensioneerd was hebben we een boerderij gekocht, van Custer.
De boeroe families gingen heel goed met elkaar om. Nu is het anders, als eentje meer geld heeft kijkt hij de armen niet meer aan. Vroeger gingen de boeren veel bij elkaar op bezoek. Er werd samen muziek gemaakt en er werd gedanst. Vroeger was er echt een eenheid onder de boeren. Nu zijn ze verdeeld.
We gingen ook naar de danstent van mevrouw Petri. We waren niet rijk, we hadden te eten. Het was echt een gezellige tijd, maar nu, … de dokter kun je niets eens betalen.
De nénés waren goed voor ons. De néné mag je behoorlijk ook een standje geven. Néné Maria, néné Mathilda. Missie Mathilda was al een oude vrouw. Wij gingen op districten. Mijn oudste broer bleef bij mijn grootvader Laurens Anthonie van Brussel, en moest naar school gaan, de Willemschool, over de Centrale Markt. Dus als oom Bert (van Brussel) met de melkwagen naar de stad ging moest Toon meerijden naar Uitvlugt (tegenwoordig Viabella). Daar stapte hij uit. Missie Mathilda kleedde hem aan om naar school te gaan. Na school ging hij weer naar missie Mathilda, om te eten, zich om te kleden en dan kwam hij thuis, aan een zijstraat van de Wanicastraat.
Mathilda zorgde voor schone kleren. Dus zij zorgde voor Toon. Je zou kunnen zeggen zij was een moeder voor Toon. Zo goed waren die mensen voor Toon.
Gasolinebrand in Coronie, omstreeks 1920
De andere nénés gingen met de familie mee naar de districten. De laatste keer zijn we niet meegegaan, dat was de tweede keer dat onze vader naar Coronie ging.
Néné Maria bracht dan schone kleren voor mijn vader en nam vuile kleren mee terug uit Coronie.
Op een keertje ging ze. We hadden wel gehoord dat hij ziek was.
Het geval was, dat er vier politieagenten bij vaten gasoline (benzine) stonden en toen heeft er een ‘n sigaret aangestoken en de boel was ontploft.
Mijn vader had ons geschreven dat het niet erg was en Néné Maria bracht kleren. …. Als je me vader zag …de manschappen werden opgevreten.
Toon zat op school. Néné Maria is naar school gegaan en heeft gezegd tegen de onderwijzer: “Toon moet direct naar huis gaan want zijn vader is ziek”. Ze heeft Toon gebracht en gezegd: “als je Majorra ziet je herkent hem niet hij moet direct naar het ziekenhuis”.
De dokter keek niet naar hem en de andere agenten. De ordonnans van de commissaris kwam mijn vader opzoeken. Mijn vader zei, “je moet kijken hoe ik word opgevreten door wormen”. Toen zei die man “mang schei uit majoor je bent onder behandeling van de dokter.” “Ja maar je moet toch kijken voor me. Kijk ook bij de andere of het zo is. Het is toch erg. Het is zo. Ga nu naar de commissaris en zeg tegen de commissaris hij moet direct naar mij komen”.
De commissaris is gekomen. Mijn vader zegt: “ik wil dat u direct een kotter klaarmaakt en allemaal die verbrand zijn naar de stad brengt. Waarom? We worden opgevreten door de wormen. Als we hier blijven gaan we kapot”. Hij zegt: “is het zo erg?” De jongen zegt, “ja het is erg”. De commissaris zegt: “ik zal eerst de dokter vragen om jullie op te schonen”. Mijn vader zegt: “de dokter komt niet meer aan mijn lichaam. Ik ga zo naar de stad en daar zullen ze me helpen”. En zo zijn ze in de stad gekomen. Ze zijn uiteindelijk wel weer beter geworden. Ze zagen er vreselijk uit, pijnen, pijnen.
Dagelijkse dingen
Mijn moeder, Dieka van Brussel, was niet streng. Ze was behulpzaam voor iedereen. Ze heeft veel mensen geholpen. Ze was een beetje te goed.
Mijn ouders zijn begraven aan de Wanicastraat (Oud Linasrust). Ze gingen regelmatig naar de kerk, naar Annettes Bedehuis. Daar gingen veel boeren naar toe.
Mijn moeder kon het niet zien dat haar broer Jacob zo ziek was. Ze had alles over voor Jacob van Brussel. Hij had Lepra. Mijn ouders hebben veel gedaan voor je opa Jacob van Brussel en je grootmoeder Alice Hirschfeld. Hij ging bijvoorbeeld al om vier uur ‘s ochtends van de Verlengde Gemenelandsweg op de fiets naar de boederij van je grootvader aan de Kasabaholoweg om de koeien te melken. En dat was toen een smal weggetje, heel anders dan nu.
Mij moeder kon lekker koken en bakken. Ze maakte lekkere viadotaart. Met oud en nieuw gingen ze met de hele buurt naar de familie Rijsdijk (Jan en Anna Rijsdijk-Rozenberg).
Daar gingen ze allemaal bakken. De hele dag werd er gebakken. Dat waren pas viado’s. Het was een gezelligheid hoor.
De hele dag was oom Wim Rijsdijk (zoon van Jan en Anna Rijsdijk-Rozenberg, en getrouwd met tante Mien Rozenberg) rond het huis, want hij wilde speciaal een kokostaart hebben. Hij bracht zelf zijn kokosnoot en dan bakten ze de taart voor hem.
Al de jongens van de stad gingen bij de boeren bamboe halen om er hengelstokken van te maken.
Er werd gekookt op houtskool. Oom Gerrit moest sjouwen met hout. Het waren leuke en gezellige tijden.
Na de verkoop van de boerderij werd het land verkaveld. Een meneer Sjauw heeft het gekocht. Hij heeft ook het land van meneer Galunas Abrahams, na diens dood, aan de Eerste Rijweg (nu Kernkampweg) gekocht. Mevrouw Leonore Petri-Hedges Abrahams heeft het land van haar familie, ook aan de Eerste Rijweg, verkocht aan de heer Sjauw.
Er werden bananen, petatten, cassave, bonen en kousenband geplant en verkocht. Als de melk naar de stad werd gebracht met de melkwagen nam oom Bert van Brussel de groenten mee. Oom Gerrit ging op de fiets en nam groenten mee en verkocht deze aan kennissen, familie en aan melkklanten huis aan huis.
Oom Gerrit lijkt op zijn broer Toon
Mevrouw Van Leesten, die vaak bloemen bij hen kocht, had tegen oom Gerrit, tante Dina en tante Mina gezegd: “een vriendin komt met vakantie en ik ga haar meenemen om kennis met jullie te maken”. Die vriendin was weggegaan als klein kind (haar ouders waren melkklant van ons). Op een dag kwam mevrouw Leesten met haar vriendin voor tante Dina enz. Die vriendin keek en zegt: “Wacht hoor, wacht hoor, dat is …. Toon”. Gerrit zegt, “neen ik ben Gerrit”. En die dame zegt, “o ja, jij bracht melk voor ons”.
We hadden niet veel koeien. We hadden een kleine boerderij. Buurman Oom Bert van Brussel had veel koeien. Tegenover ons woonden de Van Ravenswaay’s.
We maakten ook zelf boter. Ieder keer draaien, draaien. Heerlijke roomboter.
Het perceel van mevrouw Petri (bij Fernandes Broodfabriek) was ook van mijn grootvader. Daar had je koffiebomen.
Papegaai Flora
Tante Mina, tante Dina en oom Gerrit hebben een papegaai, Flora. Flora kan zingen en schelden. Flora kan mooi zingen: “Kees, Kees wat een mooie meid. Krouw eens in de handjes en daar bij die molen. Flora gaat lekker slapen.”
Als je hem een vrucht geeft zegt Flora: “Gerrit, het is lekker hoor.”
Visgaten en kaaimans
Aanvulling door mijn moeder, Nellie van Brussel
‘s Middags, na school, je pakte je hengel en je ging vissen bij oom Bert en bij de fam. Lammers en voordat je dacht had je veel vis, kwie-kwie, pataka, walapa’s gevangen. Aan de Verlengde Gemenelandsweg was tot bijna Hermitage één groot visgat. Er werd van kwie-kwie peprewatra gemaakt. Ook barbakotte van pataka en walapa was favoriet.
Tegenwoordig wordt het niet meer gedaan. Hier hadden we altijd vis. En als je eens geen vis had gevangen ging je zwemmen in het visgat.
Ik ging samen met Roma Gummels-van Brussel, Martha van de Berg, Lucien en Rudie Rijsdijk, en Albert van Brussel vissen en zwemmen. Er zaten wel kaaimans in het visgat. Zolang je de ogen van de kaaiman zag, was er niets aan de hand en bleef je in het water. Het moment dat je hun ogen niet meer zag moest je het water zo snel mogelijk uit: want dan kon de kaaiman onder water dus naar jou toe zwemmen.
Naschrift
Tante Mina, tante Dina en oom Gerrit waren de oudste tantes en oom aan wie ik nog vragen kon stellen over vroeger. Hun moeder Dieka van Brussel, was de zus van mijn opa, Jacob Anthonie van Brussel, die al in 1940 is overleden.
Ik wil mijn moeder, Nellie van Brussel, en tante Tine Wong Lie Son – Lammers hartelijk bedanken voor het kritisch lezen en het geven van opmerkingen en aanvullingen op dit stuk.
Het heeft veel tijd gekost om dit interview uit te werken doordat concepten per post van Nederland naar Suriname en vice versa gingen. Daarnaast zijn er de nodige telefoontjes geweest. Ik ben blij, dat tante Mina het concept nog heeft kunnen lezen voor ze kwam te overlijden. Tante Leida heeft de definitieve versie ontvangen.
IJsselstein, 10 april 2005
Sandra Droog-Apon