Vijf Friezen bij de Boeroes

Door: Sjoerd Schaaf, september 2019

De Groep Van Genderen van 1849

Op 17 april 1849 komt een groepje van negen mannen vanuit Nederland aan in de landbouwkolonie Groningen aan de Saramacca-rivier in Suriname. Vijf ervan komen uit Friesland, twee uit Overijssel en van twee is niet bekend waar ze vandaan komen. Hun reisdoel is opvallend. Veruit de meeste mensen die Nederland verlaten in de hoop elders in de wereld een beter bestaan te kunnen opbouwen, vertrekken naar Noord-Amerika. Wat denken deze mannen in Suriname te vinden?

Leider van het groepje is Hermanus van Genderen uit Lemmer. De anderen zijn, volgens de vertreklijst van emigranten in 1849, opgesteld door de Commissaris des Konings, ‘bij den Heer van Genderen in particulieren dienst genomen’ of ‘met den Heer van Genderen derwaarts vertrokken’. Wie is deze Heer van Genderen?

Hermanus van Genderen

Hermanus van Genderen is in 1811 geboren in Demerary, een kleine Nederlandse nederzetting aan de noordkust van Zuid-Amerika die op dat moment (Nederland is dan deel van het Franse keizerrijk) tijdelijk door de Engelsen in beslag genomen is. Nadat Napoleon verslagen is, wordt de nederzetting door de Engelsen geannexeerd en opgenomen in Brits-Guyana, het buurland van Suriname.

Of dat de reden is dat het gezin Van Genderen naar Nederland is gegaan, is onbekend. In augustus 1830 vecht Hermanus als vrijwilliger bij de Friese schutterij in de Tiendaagse Veldtocht tegen de oproerige Belgen. Hij krijgt blijkbaar de smaak van het leger te pakken want in oktober van dat jaar komt hij in dienst van het 1e bataljon jagers. In 1833 wordt hij benoemd tot 2e luitenant bij het 2e bataljon, allemaal in Friesland. In 1840 wordt hij, inmiddels afgezwaaid, genoemd in een notariële akte als secretaris van het grietenijbestuur van Lemsterland. Een goede baan, want voor de belastingen geldt Hermanus vervolgens als welgesteld.

Hermanus vindt in Lemmer, behalve werk, ook de liefde. Op 26 mei 1841 trouwt hij met Gerbrigje Zeilstra, ook uit Lemmer. In de trouwakte staat zijn functie: ‘secretaris van het grietenijbestuur van Lemsterland’. Gerbrigje en Hermanus hebben drie zonen gekregen die alle drie Jan heten en alle drie heel jong overlijden, voor hun eerste levensjaar. In 1845 overlijdt ook Gerbrigje.

Hermanus staat er dan alleen voor. Wat bindt hem nog aan Lemmer? Wil hij weer terug naar zijn geboortegrond, naar West-Indië? Een paar van zijn broers en zussen waren al in 1840 teruggegaan naar Demerary. In 1849 krijgt hij een mooie kans: hij kan adjunct-bestuurder worden van de Nederlandse kolonie Groningen in Suriname. Maar hij gaat er niet alleen heen. Hij neemt acht jonge mannen mee: vier Friezen, twee uit Overijssel en twee waarvan de woonplaats onbekend istooltip. Ze gaan naar Groningen aan de rivier de Saramacca in Suriname, ze gaan naar de boeroes.

De Boeroes

Rond 1840 was Arend van den Brandhof, dominee uit Elst in de Betuwe, op het idee gekomen om arme boerengezinnen als kolonisten naar Suriname te brengen. Daar bestond nog steeds de slavernij maar langzamerhand begon het besef door te dringen dat deze wel eens eindig kon zijn. De Engelsen en de Fransen hadden de slavernij al afgeschaft. Maar hoe moest men dan aan voldoende arbeidskrachten op de plantages komen? De slaven zouden het zware werk waarschijnlijk niet meer willen doen. De oplossing leek uit Nederland te komen: stuur er arme Nederlandse boeren heen! Een oplossing die door de regering, die behoeftigen graag zag vertrekken, van harte ondersteund werd.

Ds. Van den Brandhof had de armoede onder veel van zijn gemeenteleden gezien en het idee opgevat deze mensen te helpen door een kolonisatieproject in Suriname op te zetten. Hoewel hij van tevoren gewaarschuwd was dat de beoogde vestigingsplaats totaal ongeschikt was voor akkerbouw en veeteelt heeft hij zijn plan toch doorgezet. Midden 1845 komen kort na elkaar vier schepen met in totaal 384 emigranten aan. Van den Brandhof had vooral boeren willen meenemen maar is waarschijnlijk gezwicht voor de noodkreet van arme mensen om ook mee te mogen. In de groep zaten weinig boeren, veel kinderrijke gezinnen en veel mensen die al ouder waren dan 35 jaar.

De aangewezen locatie voor de nieuwe nederzetting is plantage Voorzorg aan de rivier de Saramacca, een voormalige leprozenkolonie. Daar worden de ‘boeroes’, zoals ze genoemd worden (een verbastering van ‘boeren’) door de lokale autoriteiten weggestopt. De slaven uit de omgeving zouden immers eens kunnen zien dat er ook arme witte mensen bestaan die met hun handen moeten werken!

De emigranten hebben verwacht dat ze in een land van melk en honing terecht zouden komen maar deze verwachting wordt bij aankomst onmiddellijk de grond in geboord. Er is niets voorbereid. De beloofde huizen zijn er niet, er is geen land ontgonnen, er is geen vee, de grond overstroomt bij hoog water en is ongeschikt om te bebouwen, het stikt er van de muggen en het is verzengend heet. Er ontstaat paniek op de schepen als de kolonisten hun beloofde land zien: ‘Vrouwen en kinderen jammerden en schreiden; de mannen liepen, bij de aanblik hunner bestemming, als wanhopenden en woedenden over het dek. De meesten weigerden om van boord te gaan; eenigen, die nog geld bezaten, boden dezen den gezagvoerder voor den terugreis aan’. Maar dat kon niet meer. Tot overmaat van ramp blijkt er ook geen drinkwater te zijn waardoor de nieuwe boeren gedwongen zijn het brakke rivierwater te drinken.

Van den Brandhof zet het project door, met rampzalige gevolgen. Er breekt een epidemie uit die velen het leven gekost heeft. Na vijf dagen overlijdt de eerste baby, na een half jaar is de helft van de emigranten dood, onder wie veel kinderen. De Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft al in december 1845 over ‘omstandigheden van eenen hoogst bedroevenden aard’.

Kolonie Voorzorg wordt al snel opgeheven en een nieuwe gesticht aan de overkant van de rivier, bij het dorpje Groningen. Maar ook deze is geen succes. De grond is niet echt geschikt voor landbouw. Bovendien ligt de plaats te ver van Paramaribo; de landbouwproducten zijn al verrot voordat ze daar op de markt aankomen. De kolonisten zijn wanhopig en geven één man de schuld van alle ellende: dominee Van den Brandhof.

Hogere instanties worden te hulp geroepen. Het Algemeen Handelsblad van 3 maart 1849 meldt dat het Surinaamse gouvernement een rapport heeft laten maken. Hierin stelt Van den Brandhof dat de bewoners te hoog gespannen verwachtingen hadden en wispelturig zijn. De kolonisten betogen dat het bestuur niet deugt, de grond ongeschikt is en de afstand tot Paramaribo te groot. Het gouvernement stelt voor ‘om ten spoedigste eenen tweeden bestuurder, met de vereischte bekwaamheden en geschiktheid toegerust, nevens den eersten te benoemen’. Dit wordt Hermanus van Genderen. ‘Als benoemd Adjunct Directeur der Europesche Kolonisatie te Saramacca’ vertrekt hij naar Suriname.

Maar hij gaat niet alleen, hij neemt acht arme jonge mannen mee voor wie de overtocht waarschijnlijk betaald of voorgeschoten is. De nederzetting heeft dringend behoefte aan jonge mensen, liefst met een boerenachtergrond.

Jonge Friezen bij de Boeroes

De groep die Hermanus van Genderen meeneemt bestaat uit acht mensen, onder wie vier Friezen: Pieter Salverda en Hendrik Veldema uit Franekeradeel en Siemen de Vries en Age de Oude uit Lemsterland. Alle vier zijn ze jong, ongehuwd, Nederlands-Hervormd en voor de belastingen ‘behoeftig’.

Bij Pieter en Hendrik staat dezelfde reden voor vertrek opgegeven: ‘hoop op verbetering van bestaan’. Pieter Salverda uit Zweins is 28 jaar. Zijn beroep is ‘kooltjer’, een kleine boer die kool, uien e.d. verbouwt. Hendrik Veldema, geboren in Holwerd, is 23. Hij is boerenknecht.

Bij de twee uit Lemsterland wordt vermeld dat zij ‘door den Heer van Genderen in particulieren dienst genomen’ zijn. Het gaat om de arbeiders Siemen de Vries, 28 jaar, en Age de Oude, 26 jaar. Als hun reden voor vertrek wordt genoemd: ‘beroepsmatige of zakelijke noodzaak’.

In de lijst van aankomsten in Zuid-Amerika worden ze in 1849 alle vijf genoemd:

Hermanus van Genderen, hoofdambtenaar, Age Jans de Oude, arbeider, Pieter Ages Salverda, kooltjer, Hendrik Lammerts Veldema, boerenknecht, en Siemen Minnes de Vries, arbeider.

Zouden de leden van Van Genderens groep tijdens de overtocht al geweten hebben hoe de kolonie er voor stond? Hermanus zal, als nieuwe tweede bestuurder, wel op de hoogte zijn geweest. Maar heeft hij die informatie voor zich gehouden of heeft hij zijn groepje toch op de hoogte gebracht? Ze zullen bij aankomst toch nog flink geschrokken zijn. Want de landbouwnederzetting staat inmiddels op instorten. Steeds meer boeroes verlaten het zinkende schip en vertrekken naar Paramaribo of omgeving, hoeveel moeite dominee Van den Brandhof ook doet om ze tegen te houden. De kolonie is niet meer te redden, ook niet met verse kolonisten. In mei 1853 volgt de opheffing. Er wonen dan nog slechts 43 personen.

Hoe is het verder gegaan met de Friezen?

Geen van de vier jonge Friezen heeft het tot de opheffing volgehouden in de landbouwkolonie. Siemen de Vries is de eerste die vertrekt. Hij gaat al na drie maanden weg, in juli 1849, onbekend waarheen. Hendrik Veldema houdt het iets langer vol. Hij vertrekt in december 1849 naar Nickerie. Daar is hij getrouwd en in juli 1868 overleden. Nakomelingen van hem wonen nu nog in Suriname. Age de Oude houdt het in maart 1850 voor gezien. Ook van hem is niet bekend waar hij heengegaan is.

Pieter Salverda houdt het ‘t langste vol. Hij verlaat de nederzetting in november 1851 en gaat dan terug naar zijn familie in Zweins. Hij zal er wel met hangende pootjes aangekomen zijn. De ‘hoop op verbetering van bestaan’ is mislukt. De terugreis zal hij waarschijnlijk zelf hebben moeten betalen. Het lijkt erop dat hij de rest van zijn leven kooltjer en arm zal blijven. Geld om een nieuwe reis te maken naar een ver land met een betere toekomst zal hij niet gehad hebben.

De leider van het groepje, Hermanus van Genderen, vertrekt in 1853, als de kolonie wordt opgeheven. Hij is daarna veertien jaar lang districtscommissaris geweest in het district Nickerie, waar hij zeer gewaardeerd werd. De Surinaamsche Courant van 30 juli 1868 omschrijft hem als ‘de vader van het district’. Hij trouwt er met Maria Linkton met wie hij zeven kinderen krijgt. Op 8 juli 1868 gaat hij om gezondheidsredenen met het grootste deel van zijn gezin terug naar Nederland. Hij overlijdt op 13 januari 1894 in Utrecht.

De enige die in alle provinciale lijsten van emigranten twee keer genoemd wordt, is Pieter Salverda. Hij heeft de moed om te vertrekken namelijk niet opgegeven. Hij ziet een jaar na terugkeer een nieuwe kans: emigreren terwijl de kosten worden voorgeschoten! Hij gaat mee met de reis naar Amerika die door de rijke graanhandelaar Oepke Bonnema uit Kimswerd wordt georganiseerd. Hij zal zorg dragen voor de overtocht en voor de aankoop van grond in Noord-Amerika. Daar zullen ze een nederzetting stichten en later aan Bonnema zijn investeringen terugbetalen.

De groep van 86 Friezen vertrekt op 26 februari 1853 uit Harlingen en op 21 maart met het zeilschip William and Mary vanuit Liverpool naar New Orleans. De overtocht is rampzalig verlopen. Veertien Friezen overlijden onderweg en het schip loopt vast op een rif bij de Bahama’s. De kapitein en de bemanning gaan er vandoor maar de passagiers worden op het nippertje door de lokale bevolking gered. Op 9 juni komen ze aan in New Orleans. Onder leiding van Bonnema stichten ze de nederzetting Frisia (later New Amsterdam genoemd) in Wisconsin. Misschien heeft Pieter daar ook een tijdje gewoond, maar dan besluit hij om zijn eigen weg te gaan.

Bij de volkstelling van 1860 woont ‘Peter Salvorda’ in het plaatsje Kanwaka in Kansas. Niets wijst erop dat hij het daar beter gekregen heeft dan in Friesland. Waarschijnlijk heeft hij weer gewerkt voor boeren, misschien is hij zelf een kleine boer geworden. Bij de volkstelling van 1900 wordt vermeld dat Peter ‘boarder’ is, kostganger. Blijkbaar woont hij dan dus in bij een familie. Het wijst niet op grote welvaart. Hij overlijdt op 26 februari 1901 in Kanwaka. Op zijn grafsteen staat: ‘Born in Holland’. Zijn oude vaderland is Pieter nooit vergeten.

Bronnen

Literatuur

  • Sitalsing, Karin, Boeroes, Een familiegeschiedenis van witte Surinamers. Amersfoort 2016.

Archieven

  • Nationaal Archief, Den Haag
  • Tresoar, Leeuwarden

Websites

Biografie

Sjoerd Schaaf is in 1949 geboren in Dokkum. Hij studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij werkte als geschiedenisleraar en schoolleider in Apeldoorn. Sinds zijn pensionering doet hij onderzoeken naar (liefst onbekende) Friezen en schrijft daar artikelen over. Daarnaast is hij humanistisch spreker bij uitvaarten.