Ontmoeting met de heer A. Loor

Hierbij wil ik u een bijzondere ontmoeting met de heer Andre Loor niet onthouden.

Het moet in de winter van het jaar 1976 of 1977 zijn geweest. Ik woonde toen in Uden (Noord-Brabant) en stapte op een winterse dag in een snelbus van BBA die ons naar het treinstation van Den Bosch zou brengen.

Toen ik door het gangpad naar achteren in de bus liep, die vol was met alleen maar Hollanders en ik was de enige bruine, hoorde ik in het Surinaams een stem die zei: “Some sma e waka psa en den ne sjie kondreman”, of woorden van gelijke strekking (Sommige mensen passeren je en zien hun eigen landgenoot niet).

Ik keek op en zag. de heer André Loor in de bus zitten, dik ingepakt en met een sjaal om. Ik kon gelukkig naast hem zitten en tijdens de hele rit spraken we over vroeger, over van alles en nog wat. Dit gesprek zette zich voort op het treinstation van Den Bosch terwijl de heer Loor zijn blaka tite (zwarte shag) rookte. Hij was op weg naar de bibliotheek van het Rijksmuseum in Amsterdam. En ik moest richting Breda.

We hebben hartelijk afscheid genomen van elkaar.

Wat ik hiermee wil zeggen is: de heer A. Loor was een zeer vriendelijke, eenvoudige en amabele man. Hij pronkte niet met zijn kennis of titel. Die eenvoud straalde hij ook uit als hij op de televisie in Suriname verscheen en iets vertelde over de geschiedenis van Suriname.

In 1966 was de heer A. Loor mijn gecommitteerde toen ik examen deed in Geschiedenis voor de hoofdakte. Mijn geschiedenisleraar was de heer Drs. Fels. Op een gegeven moment stelde de heer Loor een vraag, waarop de heer Fels van de wastafel terugkwam en tegen hem zei: “Denk eraan, ik heb dat onderwerp niet behandeld. Dus stel geen vragen daarover.”
Ook dit is me bijgebleven.
Ik ben toen wel geslaagd hoor.

Met vriendelijke groeten,
Dewdath Ritoe
donderdag 15 januari 2015


Nawoord:

Ik ben zelf geboren op Groningen in het jaar 1945, dus 100 jaar na de aankomst van de boeroes op Voorzorg.
Bij het herdenkingsmonument heb ik als kleine jongen en later als puber heel vaak vertoefd rondom het monument van de boeroes op Groningen.
Het was een ontmoetingsplaats voor leeftijdgenoten, waar we op de rand gingen zitten (bij gebrek aan een bank) om tori’s te vertellen, te stoeien of op de bus te wachten die ons naar Paramaribo zou vervoeren.
En ons rijstveld was aan de overkant van Groningen, een verkaveld stukje van plantage Voorzorg, waar ooit de boeroes hebben gewoond.

D. Ritoe