Evert Vermeer’s fosten tori – Deel 1
augustus 2007
door Paul en Sandra Droog-Apon
Evert Vermeer, 78 jaar
Oom Evie is geboren op 1 april 1929 en daarvan zegt hij trots:
‘1 april 1929 was een paasdag.’
(Red.: Maandag 1 april 1929 was inderdaad Pasen, en wel de 2e Paasdag.)
De vader van oom Evie, Evert Vermeer was getrouwd met Elizabeth Maria van Brussel. Zij hadden negen kinderen, twee zoons en zeven dochters. Evie was de oudste.
Oom Evie zelf is getrouwd met tante Jo Rozenberg, en zij hebben 5 kinderen, 6 kleinkinderen en 1 achterkleinkind.
Redactioneel
Tijdens onze vakantie in Switi Sranan hadden we een afspraak gemaakt om van oom Evie tori te horen over vroeger.
Zondag 29 juli 2007 teisterde een sibibusi de stad. Verschillende straten waren ondergelopen. We waren al bang dat oom Evie en tante Jo niet meer zouden komen. Maar de stoere Toyota RAV4, met tante Jo achter het stuur, had er geen probleem mee.
Van de zus van oom Evie, tante Ine Vermeer, hebben we veel dierbare oude foto’s gekregen om bij deze tori te plaatsen; ook heeft zij aanvullingen op de tori gegeven, waarvoor onze dank. Deze aanvullingen hebben wij als opmerkingen opgenomen.
Wij hebben oom Evie’s verteltrant zoveel mogelijk aangehouden. Surinaamse uitdrukkingen staan als opmerking vertaald in de rechter kolom van het venster.
Voor de spelling van de Surinaamse woorden hebben we het Sesam Woordenboek Sranantongo/Surinaamse Taal van Max Sordam en Hein Eersel aangehouden. Het kan verkeren: deze Max Sordam is de zoon van wiskundeleraar meneer Sordam die in deze tori wordt genoemd.
Het verhaal van Oom Evie hebben we in vier delen geknipt. Hieronder volgt het eerste deel.
Evert Vermeer is in maart 2013 overleden.
Oom Evie steekt van wal
Mijn ouders hadden een boerderij. Maar laten we beginnen bij het begin: begin – begin!
Vader is hier gekomen, Evert Vermeer, in de jaren, ik weet het niet precies, laten we zeggen, ik ben in 1929 geboren. Stel dat mijn vader twee jaren nodig had om moesje te leren kennen dus hij was zo rond 1927 gekomen. Het kon ook iets eerder, maar zeker niet later zijn geweest.
Als militair heeft mijn vader getekend voor de West. Suriname was de West. Dus hij kwam hier en moest de wacht houden bij de wachthuisjes bij het paleis van de gouverneur. Je had toen die piketwacht. Hij stond daar en hij wist niets van Suriname. Mijn vader heeft het mij zelf verteld. Hij zag die vuurvliegjes. Mijn vader zei: ‘al die lichtjes, verdomd, zo veel.’ Hij dacht dat het sigarettenpeukjes waren.
Ze hebben wel veel met hem gedaan hoor. Want dienst was volgens mij toen niet makkelijk hier. In de kortste keren was hij toen, dat weer wel, korporaal. Want je moest behoorlijk studeren om dat te worden. Toen stuurden ze hem naar de Lawa, Marowijne, waar hij malaria opliep.
We woonden toen in Krepie, Oude Charlesburg, tegenover de Wanicastraat.
Verlof in Nederland
Toen kreeg mijn vader 6 maanden verlof voor Holland. Ik was toen al geboren en Ine ook. Ik weet niet of Ali er toen al was. Hij is drie maanden naar Holland gegaan. Moesje vertelde dat ze bij zijn familie in Kootwijkerbroek gingen. Zijn ouders hadden een kleine boerderij. Keuterboertjes werden ze genoemd.
Moesje kwam daar. Dat mens had hier in Suriname een badkamer buiten. Kumakoysi buiten. Je weet toch wat een kumakoysi is. Dat had je daar ook. Maar geen badkamer. Moesje wilde gaan baden. Die mensen hadden veel kippen. Zoiets als die Barneveldse kippen. Moesje vertelde mij: ze wilde gaan baden, maar Holland is een beetje koud. Maar ja, ze wilde water over haar lijf. Toen had ze een emmer water genomen en was naar het kippenhok gegaan. Wel, ze zat hartstikke vol met kippenluis. Dat heeft ze mij zelf verteld. Opa leefde toen nog. Hij is jong gestorven. Hij was dol op Ine, niet op mij. Nou, ik had pech. Mijn oma, werd opoe genoemd. Die gaf mij piepers . Ik hield waarschijnlijk van piepers. Verder kan ik mij absoluut niets van heugen hoor.
Terug in Suriname
We kwamen hier terug. 1931 moet het zijn geweest. Typisch, dit kan ik me wel herinneren. We kwamen aan met de boot. Het was geen zeilboot. Het had wel stoom. Voor het huis van oom Bert van Brussel stond een verschrikkelijk grote kankantrieboom en twee mahoniebomen. Je had toen een soort opzichter, meneer Kamperveen. Hij had, de dag dat we aankwamen, opdracht gegeven om de kolossale kankantrieboom te kappen. Ze vonden dat die boom gevaarlijk was. En daarom hadden ze die boom opgeruimd. Ze waren bang dat er takken zouden afvallen. Enfin. Dat kan ik me heugen.
Albina
Dus na die boom geschiedenis hadden ze mijn vader gestationeerd op Albina. Moesje bracht ons ‘s middags om te wandelen bij de kokosnootbomen aan de rivier.
Cayenne, Frans Guyana, had van die gedeporteerden. Die vluchtten toen naar Albina. Deze vluchtelingen moesten die militairen toen opvangen. De gendarmerie, de Franse politie, kwam de vluchtelingen weer ophalen. In Saint Laurent kwamen ze over naar Albina. Ze hebben die mensen verschrikkelijk mishandeld. Mijn vader heeft hier niet aan meegedaan. Als kind kan ik me dat heugen. Die kerels waren aan het schreeuwen, aan het huilen. Wij woonden op het terrein van de gevangenis. Wel in een mooi huis.
Stad
Van Albina weer naar de stad, circa 1933. Dat kan ik me niet heugen. Dan krijg ik weer een black-out. We woonde aan de Kwattaweg nummer kan ik me niet meer heugen. Het moet ter hoogte zijn van de Nagelstraat. Er is nu een grote automarkt daar. De Van Idsigastraat was ongeveer 300 meter deze kant op. Dat huis had mijn vader gekocht. Van wie weet ik niet meer. Hij had zelfs de grond gekocht. Hij bleef meestal 2 jaar op een post. Hij kwam hier in de stad. Moeder was toen zwanger van de vierde. Dat was Carla. Ze wilden hem detacheren in Nickerie. Hij verdomde dat. Mijn vader zei: ‘IK GA NIET naar Nickerie’. Mijn vader had vrienden in het kamp. Daar zat ook een blakaman bij. Die kwam thuis bij mijn vader en zei: ‘Evert, weet wat je doet!’ Toen speelde dat ding van Hitler al. Het was het begin. Mijn vader verdomde het om naar Nickerie te gaan.
Enfin, de dag kwam. Ik hoorde, dat mijn vader gevlucht was naar Krepie, Nieuwe Charlesburg, en zich schuil hield in een boom. Daar heeft de militaire politie hem gepakt, zijn strepen van zijn schouders afgetrokken en opgesloten en op staande voet ontslagen. We hebben gepinaard hoor. Geen inkomsten meer. Weet je wat dat wil zeggen. Moesje moest toen kleren wassen voor mensen om ons te verzorgen. De ouders van mijn vader hadden toen wat centen gestuurd uit Nederland. Met dat geld hebben ze wat koeien gekocht en zo zijn mijn ouders begonnen met hun eerste boerderij, aan Kwatta.
Mijn vader was vreselijk godsdienstig. Want die boeren uit Kootwijkerbroek waren gereformeerden en dan weet je wat DAT betekende. Het was: bidden, bidden, bidden de hele dag en zingen erbij. Die man, mijn vader dus, ging ieder keer als we aten, bijbel lezen enzo. Ik weet niet wat er is gebeurd. Dat heeft moesje me weer verteld. Maar op een dag begon mijn vader godverdomme, godgloeiend te vloeken. Dus meneertje kwam binnen en pakte die bijbel. Moesje pakte toen die bijbel van mijn vader af en zei: ‘héhé. Dat kan niet. Eerst zit je daar te vloeken en nu wil je de bijbel lezen. Dat kan niet.’ Vanaf die dag heeft mijn vader nooit meer een bijbel aangeraakt.
Die man was, ik zeg het erbij hoor, mijn vader was wreed hoor. Konden mensen tropenkolder krijgen? Het moet zoiets geweest zijn, want die mensen van mijn vader uit Holland waren vreselijk lieve mensen.
Enfin, opa Karel van Brussel had een boerderij onder de grote boom aan de Verlengde Gemenelandsweg. Daar zijn we toen naar verhuisd. Het was een kleine boerderij op een stukje grond van ongeveer 10 hectare. De kinderen van opa Karel moesten daar ook van leven: de drie zoons waren nog thuis, de vijf dochters waren toen het huis al uit. Op een gegeven moment kwamen er dus twee boerderijen op dat stukje grond. We hebben jaren daar gewoond. Laten we zeggen tot 1942-1943. De WO II was al aan de gang. Ik was toen al behoorlijk groot. Het stukje aan Kwatta had mijn vader ondertussen al verkocht. Met in z’n achterhoofd om een andere boerderij te kopen. Hij heeft geluk gehad. Hij heeft op Garnizoenspad 80 hectare grond gekocht. Kali bos, het was alleen grond vol kokosnootbomen. Tijgers liepen daar rond dus.
Wat ik ook nog zeggen wou, we hadden visgaten en de boel rond ons was nog bos. Moesje kwam s’ middags thuis van kwikwi vangen en zag iets lopen in de wei en zei: ‘Mang, dat wang bigi dagoe. ‘ Zó’n schoor. TIJGER…. Tijger heeft drie koeien kapot gemaakt. We hebben hem wel doodgeschoten. Tijger had een tijgertje in z’n buik.
Over diezelfde tijger de volgende tori. We hadden wat mensen op bezoek en mijn vader bracht die mensen in z’n Chevrolet naar huis. Ik had vrienden op bezoek, de Bakkers, die woonden wat verderop. Ik weet niet of je gehoord hebt van de Bakkers: Wim, Adriaan en Johan. Ik bracht ze met paard en wagen naar huis. Ine en de anderen bleven binnen. Plotseling zag Ine een tijger in de wei lopen. Al die koeien sloegen op hol. Ezel balkte. Ine en de anderen hebben toen alle ramen van het huis dichtgemaakt. Maar ach, een tijger gaat echt niet binnen komen.
Schooltijd
Ik ben linkshandig, maar je mocht toen niet met links schrijven. Al op de eerste schooldag werd ik door harde slagen met de lat rechtshandig gemaakt.
Een ding moet ik wel zeggen, moet mijn vader wel die eer geven. Zijn kinderen moesten op de beste scholen toendertijd van Suriname gaan. Die Muloscholen waren: De Graaf von Zinsendorff voor de EBG, De Hendrik voor de neutralen en De Sint Paulusschool voor de Rooms Katholieken. Dus gegeven moment waren we op de basisschool Zundertschool. Juffrouw Wessels van de Graaf von Zinsendorffschool kwam op een middag thuis bij ons om kindertjes te zoeken om op die school te zetten, want het was paymoni skoro, begrijp je. Toen hebben ze mij en Ine daar op school geplaatst. Ik was al in de 4 klas van de lagere school en dan ging je 2 klassen terug, de tweede klas. Ik zat op de Graaf von Zinsendorffschool. Die Mulo’s van toen hadden geen pakketten. Je kreeg ALLES. Het was geen béétje huiswerk dat je krijgt. De school begon om halfacht ‘s morgens en ging door tot een uur ‘s middags. Ik heb vaak gelopen vanaf de Verlengde Gemenelandsweg tot aan de Gravenstraat. De school stond aan de Gravenstraat-Stoelmanstraat. Gegeven ogenblik kreeg ik een oude fiets. Die fietsen kon je toen kopen voor 5 gulden. Vijf gulden was toen een hoop geld. Maar ja, dan ga je passen op die zadel zo laag mogelijk. Maar ja, poten waren een beetje kort en dan maakte je blokken op die pedalen. Het mooiste van de grap, het was een ELITE school. Dus ik als arme boerenjongetje kom daar. Je hebt GEEN LEVEN natuurlijk. En dan kom je moe ‘s middags thuis.
Als je even zat kwam pappie en vroeg met norse stem: heb je niks te doen? Er was altijd werk. Sinds de wereld draait heb je werk gehad toch. De hele middag had je werk: koeien melken, dit doen, dat doen, water sjouwen, putten, vooral in de droge tijd. Voor het donker was moest je gebaad zijn. Je had kokolampoes dan moet je je huiswerk gaan maken na het eten. Je valt om van de slaap. ‘s Avonds zodra het donker wordt, zo rond halfzeven, moet je gebaad zijn en gegeten hebben en dan ga je je huiswerk maken. Je bent moe, want je moet om vier uur ‘s morgens weer opstaan om de koeien te gaan melken. We hadden zo’n 15 koeien. Mijn vader was wreed. ‘s Avonds acht uur, halfnegen, ging je naar bed toch, nadat je je huiswerk had gemaakt. Meestal kwam ik niet eens klaar hiermee en zeker niet met die olielampen. Vier uur ‘s morgens weer opstaan. Dan was mijn vader al op en commandeerde hij: ‘Je moet gaan melken!’
Hij stond in die stal en riep bevelend: ‘Evie!’
Natuurlijk zei ik: ‘JAAA!’
Wel, ik lag in bed, naast die schuur. Ik had zo’n 1-persoons ijzeren bed. Ik wist niet dat die man was gekomen. Wel, hij heeft het bed waarin ik lag tegen de muur aangesmeten …BAB! Ik heb geluk gehad, misschien hij ook, want als ik met mijn kop tegen die paal aan was gekomen was ik er geweest. Dat vond ik wreed van mijn vader. Vreselijk!
Dan begrijp je, je moest ‘s morgens om vier uur opstaan en als je gemolken had dan moest je putten, want je had geen waterleiding. Daarna moest je paard zoeken daar achterop, want je moest paard brengen, paard moest melkwagen brengen naar de stad. Je had van die melkwagens. Dan moest paard ook nog gevoerd worden. Zelf moest je ook nog eten en je moest je tas en boeken klaarleggen. Want dan ging je met paard en wagen, vaak, niet altijd, een beetje melk leveren, dus om zes uur was je al van huis en dan stopten ze voor de deur van de school. Dan stonden je vrienden je uit te lachen: boeroe komt.
Op school kreeg je ook nog een soort biologie, werd gewoon menskunde genoemd. Want we hadden hier zo’n hele skelet. Was natuurlijk een echte skelet. Want we hadden geen dingen van plastic. Het zat met draadjes aan mekaar vast. Hoe ze dat deden, dat mag Joost weten. Dat ding kwam op een karretje met een soort galg, hangend, en bleef in een hok. Maar ja, je krijgt les. En iedere keer moest iemand anders het uit het hok halen. Je kan het zelf nagaan. Als je het hok openmaakt en je ziet dat ding je aankijken… En dat ding was ook nog een stuk langer dan mij bij, want het was natuurlijk een volwassen skelet. Ik was als de dood zo bang voor dat ding natuurlijk.
Nu moet ik zeggen, ik ga mezelf niet prijzen, maar ik was niet de domste zeker niet in de klas. Ik was meestal de jongste van de klas. Ik heb het gebracht tot de zesde klas. Toen kwam ik met een rapport thuis dat niet om naar huis te schrijven was, want bepaalde vakken zoals geschiedenis, aardrijkskunde, rekenen heb ik nooit, geloof ik, minder dan een acht gehaald. In hoofdrekenen was ik scherp. Dat mag ik vrij zeggen. Maar voor wiskunde hadden we een onderwijzer. Dat was meneer Sordam. Wel, als je je basis niet goed uitgelegd krijgt ga je het nooit kunnen. Later, heel veel jaren later ben ik “Jantje blij hoe kan dat”; kwam ik er pas achter hoe het zat. En algebra is ook zo’n vervloekt vak. Die hele wiskunde draait gewoon om de cirkel. En de basis ervan is 360 graden. En dat gaat weer verder… Dat heb ik nooit begrepen. Mijn hoogste cijfer voor wiskunde is een drie geweest.
Dus toen hebben mijn ouders mij van school gehaald, want op de boerderij kun je het ook maken. Ik was 14 jaar en ben gaan werken op de boerderij. Op je 14e al in de 6e klas van de MULO is een behoorlijke prestatie. Ik was een van de jongste van de klas. Achteraf bekeken heb ik me eigen vervloekt dat ik de school niet heb afgemaakt. Ik had een paar vrienden die stuk voor stuk een goede baan kregen. Ze werden dokter of ingenieur, want je ging direct van de MULO naar de geneeskundige school en verder. Je had hier geen universiteit, dus de MULO was eindonderwijs in Suriname en stond daardoor op hoog peil. Ik dacht toen: ‘God, ik werk me kapot en je kan niet eens een behoorlijke fiets kopen, terwijl je vriend, die rijdt auto.’ Ik zou toch ook dokter moeten worden. Maar toen begonnen die mensen te treiteren. We hadden veel sorosma hier. En die moesten behandeld worden door de dokter. Ik zat zelf ook onder de wondjes en dokter De Miranda behandelde mij. Ik dacht: ‘ik ga die oude vieze mensen niet behandelen.’
Slagerij
Plotseling, toen woonden we nog bij Opa Karoe, kreeg Patje het in zijn hoofd: hij gaat beginnen met een slagerij. Hij kreeg die vergunning. Dat ding had ook nog een naam. De slagerij heette “De Eerste Nieuwe Hollandse” en het stond aan de Zwartenhovenbrugstraat, precies waar Esculaap apotheek is. Precies in dat gebouw. Dan moet hij dus koeien kopen natuurlijk. Ik zat nog op school en kwam thuis ‘s middags. Als je koopt, ik zal zeggen, ergens op Mattonshoop of Kwatta, dan moest Evie dus mee om achter koe te lopen. Want koe gaat niet zelf lopen naar huis. Koeien werden toendertijd niet vervoerd in vrachtwagens en zo. Dus dan kom je thuis, je hebt ook nog je werk op de boerderij, maar dan moet je ook nog paar uren achter een koe gaan lopen en het abattoir was vlak naast de EBS, Saramaccastraat aan die kant, over die kreek. En dan bracht je die koe daar en die werd de volgende dag geslacht. Maar op een dag, je komt al van school, je bent een beetje moe, laat ik het zo uitdrukken. Commandeert Patje: ‘JE MOET MEE!’. Het is niet: ga je mee. Je MOET mee.
Dus dat is een stukje slachterij. Later heeft een Hindostaan het overgenomen.
Maar die man, hij begon met iets, maar hij zette niet door. Wat voor zaak je ook begint, het gaat niet direct full speed draaien. Je hebt een aanloop, je moet bekendheid hebben, al die soort dingen. En als het begon te draaien, dan stopte hij.
Voor Deel 2 van Evert Vermeer’s fosten tori