Margaretha Johanna Khouw-Veldkamp
9 oktober 1931 Paramaribo 20 december 2023
Door Sandra Apon en Paul Droog
‘Je moet aan het huis zeggen:
ik ga weg, maar ik kom weer terug.
Je moet je huis groeten.’
Greta Veldkamp Getrouwd: met Yan Khouw in 1957 weduwe sinds 1986. Familie: 5 kinderen, 6 kleinkinderen en 3 achterkleinkinderen. Beroep: kassière, orchideeënkweker en -verkoper Woont: zelfstandig op Uitvlugt, Paramaribo |
Op 1 juli 2022 ontmoeten we tante Greta in De Meern, Utrecht. Ze is bijna 91 jaar en is nu op vakantie bij haar dochter Sioe Kim Loohuis-Khouw. Als we binnenkomen zit ze in een fauteuil met haar been gestrekt op een krukje en drinkt een glas gemberbier. Ze is aan het herstellen van corona. In mei kwam ze voor vakantie naar Nederland. Ze voelde zich niet lekker. De oso dresi die ze had meegenomen hielp niet, ze werd steeds zieker en moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Op de corona-afdeling kreeg ze extra zuurstof. Na 5 dagen mocht ze het ziekenhuis verlaten en ze is nog aan het herstellen.
Ze heeft een ijzersterk geheugen en wil graag haar fosten tori vertellen. ‘Want,’ zegt ze, ‘de tori’s van de Veldkamp’s ontbreken nog.’
Kim geeft af en toe een toelichting op haar moeders tori.
- Tante Greta is op 20 december 2023 te Paramaribo overleden.
Een bijzonder huis
‘Het huis waarin ik nu woon aan de Verlengde Gemenelandsweg is ongeveer 300 jaar oud en is me dierbaar. Het was eerst het hospitaalgebouw op plantage Nieuw Meerzorg aan de Matapica rivier. Dat is in de buurt van Bakkie tegenover plantage Alliance. Toon Rozenberg, de broer van mijn moeder, en zijn vrouw Marie van Brussel kochten plantage Nieuw Meerzorg in 1942.
‘Oom Toon en tante Marie woonden met hun 6 kinderen in het voormalige ziekenhuis op de plantage. De plantage werd ook Jacopoe genoemd.
‘Er was geen school op de plantage. De kinderen gingen naar school in de stad, Paramaribo. Het was te ver om iedere dag op en neer naar de stad te gaan. Daarom woonden de kinderen door de week bij familie. Jan bleef bij zijn oom Henderijkes en tante Mientje Loor. Joke bleef bij oma Van Brussel en Liesbeth en Ine bleven bij mijn oma Rozenberg. Cor en Henriette woonden nog thuis op plantage Nieuw Meerzorg. Toen ook zij in de stad naar school gingen heeft mijn oom het plantage huis in 1946 afgebroken, het aan de Verlengde Gemenelandsweg weer opgebouwd en zijn er gaan wonen. De kinderen konden toen weer thuis wonen.
‘De plantage is in 1950 verkocht en in 1951 zijn oom Toon en tante Marie Rozenberg met hun kinderen naar Canada geëmigreerd. Het huis is toen verkocht aan notaris Samson. Hij verhuurde het huis aan hoge militairen van de TRIS.
‘Alice Khouw-Tjin Kon Fat, die later mijn schoonmoeder zou worden, heeft het huis in 1954 gekocht en hier en daar wat verbouwd. Het had twee buitentrappen. Dat wilde ze niet hebben, want zei ze, ‘ik wil niet nat worden op de trappen als het regent’. Dus de brede trap aan de voorkant heeft ze vervangen door een trap die van onder het huis naar boven gaat. Het open balkon werd gesloten.
‘Yan en ik zijn in 1957 getrouwd en gingen naast mijn schoonouders wonen, maar daarover straks meer. Toen mijn schoonvader in 1965 overleed is mijn schoonmoeder naar Nederland geëmigreerd en zijn wij in het huis gaan wonen. Ik woon er al 57 jaar.’
Vijf generaties Veldkamp
‘Mijn overgrootvader Pelgrim Veldkamp is geboren in Lienden in de Betuwe, Nederland.
‘Hij is met zijn ouders en twee broertjes met de derde kolonisten boot, de Antonia & Eugenie, aangekomen op Voorzorg op 12 juli 1845. Hij was toen 3 jaar oud.
‘Op z’n 24ste trouwde hij met Henriette Maria Dursteler. De moeder van Henriette zou een tot slaaf gemaakte zijn geweest. Haar vader was een Hollander die werkte voor de Surinaamsche Bank. Hij heeft haar moeder vrijgekocht en is met haar getrouwd. Daarom zeiden de mensen: de Veldkamp’s hebben zwart bloed.
‘Uit dit huwelijk werd Eduard Veldkamp geboren in 1870. Hij is mijn grootvader en van hem werd gezegd dat hij ‘zwarte kracht’ had.’
Hoe Eduard aan zijn zwarte kracht kwam
‘Dit is wat mijn vader over hem vertelde.
‘Over Eduard doen veel verhalen de ronde. Zo zou hij zieke mensen kunnen genezen met zwarte kracht en werd hij gezien als een wonderman. Als hij zijn klompen had neergezet kon je die met geen mogelijkheid weghalen. Wat je ook deed, het lukte je niet.
‘Ook geesten, jorka’s, die verbleven op begraafplaatsen kon hij verjagen. De zwarte kracht heeft hij geleerd van voormalige tot slaaf gemaakten met wie hij op goede voet stond.
Sioe Kim vertelt deze tori van haar overgrootvader:
‘Ik zat op de lagere school, 6e klas, en kreeg bijles van Marjorie van Raai. Ze was leerkracht en woonde aan de overkant van ons. Op een dag kwam ik daar en ze had mensen op bezoek die zeiden in het Surinaams: ‘soema na disi’ – van wie is deze?
De vader van Marjorie vertelde toen over mijn overgrootvader Eduard Pelgrim Veldkamp. Als hij zijn laars had uitgedaan en op de grond had gezet kon niemand zijn laars optillen.
Ik was 11 jaar en had er nog nooit van gehoord.’
Zover Kim; tante Greta gaat verder.
‘Mijn moeder vertelde het volgende over Eduard Pelgrim.
‘Eerste geval: Kort voordat Eduard overleed kwam er een meisje met haar ouders voor hulp naar hem toe. Een stads meisje, ze was bruidsmeisje geworden. Van de één op de andere dag kon het meisje niet meer lopen, ze was verlamd. De ouders waren al jaren bezig met doktoren die het kind niet konden genezen en waren wanhopig. Eduard zei dat het meisje ogri-ai had gekregen. Hij heeft haar met zwarte kracht genezen. De dankbare ouders waren erg blij met de wonderbaarlijke genezing van hun dochter en hebben een grote mand met vruchten voor hem gebracht.
‘Tweede geval: Eduard ging met de melkwagen melk brengen naar klanten in de stad. Men was aan het bouwen op het Brownsplein toen Eduard langs kwam rijden met zijn melkwagen. En je weet, dat als er vroeger gebouwd werd men grote dikke balken gebruikte. Nu gebruiken ze kleine balken. Er waren een heleboel arbeiders om een grote zware balk op te tillen. En Eduard aan het lachen, hahahaha, zo veel mensen en dan kunnen jullie die balk niet optillen. De arbeiders zeiden: ‘wel kom jij deze balk dan optillen.’ Hij zei: ‘ik neem dat allenig op. OK, we wedden voor een fles cognac. Ik til die balk alleen op.’ Hij stapte van zijn melkwagen en tilde de zware balk op zijn schouders en zei: ‘pe joe wani mi po ting’, waar moet ik het neerzetten? Maar geen van die mensen was er nog, want ze waren allemaal weggerend.
‘Derde geval: Eduard was verliefd op een vrouw. Maar de vrouw was niet verliefd op hem en trouwde met iemand anders. Toen het rijtuig van die trouwerij bij de Kwattaweg aankwam heeft hij als bezwering 7 hoefijzers op de grond getekend. Het paard voor het rijtuig is precies daar blijven staan. Wat ze ook deden, het paard wilde niet verder. Ze hebben Eduard verzocht om door te mogen gaan, want anders moesten ze een omweg maken en door swampen lopen om het huis te bereiken. Maar Eduard was koppig en wilde niet toegeven. Het paard ging niet verder. Hij was boos op die vrouw, omdat ze niet met hem was getrouwd.
‘Om zwarte kracht te leren moest je gelovig zijn en je moest ook niet schelden. Eduard heeft het daarom niet willen leren aan zijn zoons Cornelis en Johannes. Johannes vloekte de hele dag en was Godverdomme aan het schreeuwen. Cornelis leerde het ook niet want hij klaagde veel.
‘Eduard was een stevige man en hij dacht dat hij nooit dood zou gaan. Hij is op 69 jarige leeftijd aan darmkronkeling overleden. Hij stierf op de operatietafel. Ik was toen 7 jaar oud. Ik heb hem maar even gekend.’
Over mijn moeders familie Rozenberg
‘De kolonist Johannes Gijsbertus Rozenberg die naar Suriname is gekomen kwam uit Schalkwijk, Nederland. Op 21 juni 1845 kwam hij met het tweede kolonistenschip de Noord-Holland. Op Groningen aan de Saramacca was hij schoolmeester en apotheker. Het een en ander heb ik gelezen in het boek Het Papieren Paradijs. Mijn familie heeft zich altijd afgevraagd waarom die man naar Suriname is gegaan.’
Rozenberg en geen Veldhuizen
‘Mijn moeder vertelde mij dat ze eigenlijk geen Rozenberg zou heten. Mijn overgrootmoeder Wilhelmina Rozenberg had haar trouwjurk al in de kast hangen. Een week voor ze zou trouwen heeft die man, Veldhuizen, haar in de steek gelaten. Ze was zwanger en ongehuwd. Toen haar zoon Johannes in 1875 geboren werd kreeg hij dus de achternaam Rozenberg. Wilhelmina Rozenberg is in 1877 getrouwd met Cornels Antonie van Brussel. Hun zoon Karel van Brussel is geboren in 1881. Mijn grootvader Johannes Rozenberg en Karel van Brussel waren dus halfbroers van elkaar. Je weet, Karel kon kaaimans en andere dieren opzetten en zo.’
Wilde avonturen op plantage Nieuw Meerzorg
‘Oom Toon Rozenberg bracht van plantage Nieuw Meerzorg sinaasappels, koffie en vissen naar de markt in Paramaribo. Als kind van 11-12 jaar ging ik vaak met mijn oom mee als hij terug ging naar de plantage. We waren soms met 30 mensen bij oom Toon en tante Marie. Zij woonden in het voormalige hospitaalgebouw en dat was groot genoeg. We sliepen met z’n allen in de voorzaal op de vloer met een deken en een kussen. De Bakkers, de Loors, de Veldhuizens, allemaal kwamen ze in de vakantie logeren bij mijn oom en tante op plantage Nieuw Meerzorg.
‘Ik zag er altijd tegenop om naar de plantage te gaan. We zijn op een keer om 6 uur ‘s avonds vertrokken uit de stad met een kleine boot. Je gaat dan eerst de Suriname rivier af richting zee en bij Nieuw-Amsterdam ga je de Commewijnerivier op. Wanneer je bij Nieuw-Amsterdam bent komen de golven van zee. Op een gegeven moment begonnen de golven tegen de boot aan te slaan, bam, bam. Water kwam in de boot. Oom Toon lag te slapen, want die man was zo moe. Ik schreeuwde om mijn oom wakker te maken: ‘OOM TOON, OOM TOON, wakker worden, er komt water in de boot …. ‘
Op een keer, het is ’s avonds en pikdonker, als wij een kapotte, verlaten boot op het water tegenkomen. Oom Toon zegt: ‘ik moet helpen, ik mag die boot hier niet laten.’ Hij heeft toen de boot achter zijn boot vastgebonden en naar de plantage gesleept. Dat kostte veel tijd. We kwamen pas om 2 uur ‘s nachts aan op Nieuw Meerzorg. Mijn nichtjes Liesbeth en Joke en de anderen zijn ons niet meer komen verwelkomen …
‘Op plantage Nieuw Meerzorg waren toen veel huizen. Oom Toon had een ouderwetse waterput, een rijstpelmolen en er waren rails voor de trolleys. Met mijn neefjes en nichtjes gingen we naar de suikerplantage Alliance, dat was aan de overkant. De mensen van Alliance brachten hun rijst met bootjes over en zetten die op de trolley. De trolleys gingen op de rails naar de pelmolen die aan de andere kant van het huis stond. De rijst werd daarna gemalen in de pelmolen. We gingen vaak op de trolleys zitten om naar voren te rijden. Je moest met z’n tweeën de hendel op en neer duwen om de trolley te laten rijden.’
Gevaarlijk om te zwemmen
‘Veel kinderen gingen tijdens hun vakantie zwemmen op plantage Nieuw Meerzorg. We zwommen dan achter de sluisdeuren van het sluisje voor het huis van oom Toon en tante Marie. Dit was niet zonder risico, want het was er verschrikkelijk diep. Ik was erg bang om bij de sluisjes te zwemmen. Mijn kleine zusje Hedwig van 9 jaar was nergens bang voor.
Op een dag sprong ook Hedwig in het water. Ik schrok me rot, want Hedwig kon niet zwemmen. Ze is bijna verdronken. Liesbeth Rozenberg, ook 9 jaar, wilde haar helpen en verdronk bijna ook, want Hedwig trok haar naar beneden. Ik zat op de sluis en schreeuwde en schreeuwde om hulp. Mijn neef Jan Rozenberg heeft Liesbeth en Hedwig eruit gehaald. Hij was toen 10 jaar oud. Ik zal die dag nooit vergeten.’
Mijn grootouders
‘Opa Rozenberg overleed toen ik 17 jaar was. Hij was aan één hand verlamd door een beroerte. Als ik naar hem toeging vroeg hij mij om een sigaret voor hem aan te steken. Ik moest de sigaret in zijn mond doen en aansteken.
‘Mijn grootmoeder Grietje Veldkamp-van Brussel was bijna 90 jaar toen ze overleed in 1963. Ze was een lieve vrouw. Van haar kan ik me nog heel veel herinneren, maar dat is voor een andere tori.
‘Mijn 4 kinderen waren nog klein. May was nog niet geboren. Als ik met de kinderen naar mijn oma ging zei ik tegen de kinderen: ‘we gaan naar oma met stok.’ Want zij liep met een stok.’
Mijn ouders
‘Cornelis Pelgrim Veldkamp en Geertruida Hermina Rozenberg zijn getrouwd op 20 april 1927. Ze kregen een groot gezin. We waren met elf kinderen, waarvan 2 tweelingen. Mijn zus Hedwig en ik en mijn broers Cor en Harold zijn er nog. Mijn jongste broer Harold is 76 jaar. Ik was 14 jaar toen hij geboren werd.’
Zou het waar zijn?
‘Een sterk verhaal dat mijn vader vaak vertelde over een zekere Wildeboer, die ergens familie van ons zou moeten zijn.
‘Mijn vader, Cornelis Veldkamp, vertelde: ‘Het is een wonder dat ik nog leef. Alhoewel ik goed kon leren, mocht ik op m’n 15e niet meer naar school omdat ik moest helpen op de boerderij.
Op een dag kwam Wildeboer bij mijn vader Eduard Veldkamp op de boerderij. Hij zei dat hij ging jagen in het bos aan de Kwattaweg en wilde dat ik met hem mee ging. Mijn vader zei: ‘geen denken aan, ik heb Cornelis nodig om te melken. Hij gaat niet met je mee’’.
‘Wildeboer is toen gaan jagen met een vriend van hem, Albert Smid.
‘Ze zijn gaan jagen en alleen Wildeboer kwam terug van de jacht. Smid zou zijn verdwaald. Een grote zoekactie door de Burgerwacht leverde niets op. Smid werd later teruggevonden. Hij zat onder een boom en had een schotwond in zijn keel.
‘Het verhaal deed de ronde dat Wildeboer hem had neergeschoten. Wildeboer zou op Para bij mensen met zwarte kracht zijn geweest om te vragen hoe hij rijk kon worden. Die hadden hem verteld dat hij een teen van een man en van een vrouw voor hen moest brengen. Zij zouden dan zorgen dat hij rijk zou worden.
‘De rechtszaak die volgde kreeg veel aandacht. Wildeboer werd vrijgesproken.
‘Maar hij was nog steeds niet rijk. Vervolgens zou hij zijn zuster gedood hebben en haar teen vervolgens hebben gebracht naar de mensen op Para.
‘Weer stond Wildeboer voor het gerecht en weer werd hij vrijgesproken.
Dat is wat mijn vader mij vertelde.’
Meer ellende dan geluk
‘Wildeboer was bevriend met een voormalige tot slaafgemaakte man. Hij bracht elke dag eten voor hem. Deze man, zijn naam ben ik vergeten, had veel land aan de Tweede Rijweg. Het land heeft hij op naam gezet van Wildeboer. Wildeboer is daarna nooit meer eten gaan brengen. De man heeft nog geprobeerd om het land terug te krijgen, maar dat is hem niet gelukt.
‘Wildeboer kreeg later veel schulden en moest zijn land verkopen. Hij ging naar mijn grootmoeder en vroeg of hij bij haar in huis mocht wonen. Mijn grootmoeder zei: ‘nee, nee, nee, ik wil je niet hebben…’
Wildeboer ging toen naar Lantigron. Dat was een verzorgingshuis op de hoek van de Wanicastraat en de Gemenelandsweg. Op Lantigron woonden arme mensen in barakken. De regering zorgde voor voedsel en onderdak.
‘Op een dag gingen we langs met de schoolbus. Ik was 11 jaar. Hij zat op een bankje onder de amandelbomen tussen de mensen op Lantigron. Wildeboer had zoveel schulden, die hij niet kon betalen. Zijn manier van leven had hem meer ellende dan geluk gebracht.’
Toch maar de boete betalen
‘Mijn vader vertelde het volgende over Cornelis van Raai. Hij was één van de oorspronkelijke kolonisten. Ik heb hem niet gekend. Het speelde zich af rond 1890.
‘Vroeger was het aan de orde van de dag dat er melk vervalst werd door deze aan te lengen met water. Je kon daardoor meer ‘melk’ verkopen. Dit gebeurde zowel door boeren als door melkventers. Soms roomden winkeliers de melk af en vermengden de room met een of andere ongure stof om als boter te verkopen aan de mensen.
‘Daarom, als je melk leverde, kon je aangehouden worden door vreselijk strenge keurmeesters. Die namen dan op straat ter plekke een monster van de melk. De monsters werden dan door de Gouvernements Scheikundige geanalyseerd. In die tijd werd alleen op het vetgehalte gecontroleerd, dus of er geen water bij de melk werd gedaan. Als je melk een beetje verdund was met water kreeg je een hoge boete. In 1911 ging de boete omhoog van ƒ3 per overtreding naar ƒ15 of 5 dagen zitten bij herhaling. In latere jaren ging de boete nog verder omhoog.
‘Cornelis van Raai had koeien en leverde melk in de stad. Cornelis werd bekeurd en hij verzette zich hier tegen. Hij ging die boete niet betalen. Hij ging desnoods een paar dagen zitten. Want als je de boete niet betaalde kreeg je gevangenisstraf.
Cornelis dacht slim te zijn en had het volgende bedacht. Hij wilde zijn tijd in de gevangenis zo prettig mogelijk doorbrengen. Dus nam hij een heleboel pakjes sigaretten mee. Al rokend zou de tijd volgens hem snel omgaan en was hij zo weer thuis.
Zo gezegd, zo gedaan. Maar zijn plannetje kwam niet uit, want bij de gevangenis hebben ze al zijn sigaretten van hem afgenomen; hij mocht niet roken. Dezelfde dag nog zei Cornelis: ‘laat me naar huis gaan. Ik zal die boete betalen.’’
Wonderbaarlijke genezing
‘Weet je dat er ook een Stolk was die met gebed en handoplegging je kon genezen? Johanna Margaretha Stolk was getrouwd met Gijsbert van Dijk. Ze woonde aan de Tweede Rijweg.
‘Vroeger was de Verlengde Gemenelandsweg niet geasfalteerd, maar een zandweg. Een vrachtwagen met een hele grote laadbak had het zand midden op de weg gekiept. Voordat de school begon moest ik voor mijn moeder nog snel naar de winkel gaan. Toen de schoolbus er aankwam haastte ik mij om die te halen. Mijn voet bleef steken in het zand. Een flinke val, ik kon niet meer lopen. Mijn broer heeft mij achter op de fiets naar die vrouw aan de Tweede Rijweg gebracht. Ze ging met een duim over mijn zere been en zei gebeden op. Dan ging ze naar de deur en veegde ze haar hand aan de deur. De volgende dag was mijn been weer goed en kon ik weer lopen.’
Dat komt er nou van …
‘Achter ons huis hadden we amandelbomen. Op een dag, ik was 12 jaar oud, ben ik in een van die amandelbomen geklommen en ben eruit gevallen. Ik lag in een goot, mijn nek was gedraaid en het deed behoorlijk pijn. Huilend ging ik naar huis. Mijn moeder zei: ‘ik ga je nog een paar klappen geven, want ik heb je zo veel keren gezegd dat je niet in die bomen moet klimmen.’
Ik moest toen van mijn moeder weer naar die vrouw aan de Tweede Rijweg gaan. Ze ging met haar hand over mijn nek en de volgende dag was ik genezen.’
Geestenklopperij
‘Tante Lieze Rozenberg woonde met haar zus Rika op het einde van de Kasabaholoweg. Ze was de zus van mijn moeder en ze was mijn peet. Ik zeg ’t je, ze kon een beetje van die vreemde dingen, alle mensen renden naar tante Lieze… Tante Lieze deed aan bonoe.
‘Om geesten op te roepen had je een sterk gestel nodig en moest je heel gelovig zijn. Tante Lieze had een klein bijbeltje en een grote bijbel met een groot kruis erop. Ook had ze een antieke ronde tafel met drie poten die ze gebruikte om geesten op te roepen bij een tafelséance.
‘Mensen geloven er niet in, maar ik geloof er wel in. Neem nou het geval van mijn kleinzoon. Hij was nog jong en heel erg ziek. Hij had hoge koorts en gooide zich op de grond. Keer op keer gingen de ouders met hem naar de dokter. Er werd bloed geprikt en van alles en nog wat hebben ze onderzocht, niks konden de doktoren vinden. Ze konden hem niet genezen. De ouders waren ten einde raad. Ik zei tegen mijn dochter: ‘hij heeft ogri-ai. Kom, we gaan naar tante Lieze, want anders ga je deze jongen verliezen.’
Tante Lieze heeft achterhaald dat de jongen een ernstige ogri-ai had opgelopen en dat het kwaad behandeld moest worden. Tot tweemaal toe heeft ze gebeden opgezegd en dat soort dingen. Ze heeft alles gedaan wat ze moest doen, want hij had heel erge ogri-ai. Z’n beddengoed moest verschoond worden en hij werd gebaad met blauwsel met een cent erin. De volgende morgen ging ik naar mijn kleinzoon toe en hij rende door het huis. Tante Lieze heeft hem bevrijd van het geestelijk kwaad. Hoe kan dat? Het is toch waar!’
Mishandeld en beroofd
‘Mijn zus Hedwig is in 1999 thuis overvallen en in elkaar geslagen. Ze was er vreselijk aan toe. De overvallers hebben het jachtgeweer en de munitie, dat van mijn vader was geweest, gestolen. Ook hebben de overvallers de oorbellen gestolen die ze van Tante Lieze had geërfd. Het waren speciale oorbellen, want in deze oorbellen zat het haar van de grootmoeder van tante Lieze.’
Op de boerderij met 11 kinderen
‘De boerderij van mijn ouders was een gemengd bedrijf. Het lag aan de Verlengde Gemenelandsweg in de buurt van de splitsing Leysweg-Kasabaholo. We hadden 46 koeien, melkkoeien en vaarsen. We verkochten melk aan huis. Met de melkwagen ging mijn vader naar klanten in de stad, zoals Kersten. Op zijn oude dag heeft hij rijlessen genomen en zijn rijbewijs gehaald en leverde hij de melk met een Landrover. Toen de Melkcentrale in 1961 werd opgericht mocht hij zijn melk niet meer direct aan klanten in de stad leveren. Hij leverde de melk nu aan de Melkcentrale. We bleven wel melk aan huis verkopen.
‘Verder hadden we kippen, doksen, parelhoenders, varkens en een ezel. Toen de kinderen klein waren zette mijn vader ze op de ezel om een ritje te maken.
We plantten alle groentes zelf: kousenband, mais, snijbonen, tajerblad, amsoi, oker, radijsjes, rammenas, kool. Soepgroente soms. Van de kool maakten we zuurkool. Er was zoveel werk op de boerderij, waardoor ik de MULO niet heb kunnen afmaken.
‘Mijn vader verkocht koeien aan Hindostanen. Hij kocht later vlees bij hen. We hadden geen ijskast. Mijn vader slachtte varkens en het vlees werd gezout en bewaard in Keulse potten.
‘Op een dag kwam opa Rozenberg bij ons op de boerderij om een varken te slachten. Wèl …, ik ben gaan schuilen in bed, want het beest heeft vreselijk gegild. Vlees van een gestrest dier is eigenlijk niet meer te eten: het is niet lekker doordat alles verkrampt is. Mijn moeder wilde er bloedworst van maken, maar eigenlijk vond ik de bloedworst van Tjin A Kiet aan de Heiligenweg lekkerder.’
Vreselijke storm
‘Het was een vreselijke storm. Ik kan het me nog goed herinneren: het was 30 augustus en ik was 18 jaar. Het waaide en regende keihard en de bliksem maakte mij bang. Ik zat boven in huis met mijn armen over mijn hoofd. Mijn ouders zaten beneden. De stal van mijn vader is weggewaaid en lag meters verderop. Alles was weg. Aan de Tweede Rijweg lagen de huizen in puin. Alsmaar reden ambulances langs ons huis. Mensen zijn omgekomen door de storm.’
Alle bananenplanten plat
‘Mijn vader was koning van bananenplanten. Hij had veel bananen geplant vlak voor ons huis. Op een dag heeft het vreselijk gewaaid; het was op 6 september. Ik was reeds getrouwd en had kinderen. Het was een harde wind. Meer dan 1000 bananenplanten lagen plat op de grond. Niet één stond overeind. Je kreeg geen vergoeding, dus mijn vader had alles verloren. Mensen kwamen uit de stad om te kijken naar die omgevallen bananenplanten. Die waren zo dunnetjes dat ze niet verkocht konden worden. Dus alle omgewaaide bananenplanten bleven liggen.’
Kaaiman olo
‘We hadden op het weiland vier visgaten met honderden kwie kwie’s en pataka’s. Eigenlijk waren de visgaten voor de koeien gemaakt om water te drinken. Vroeger had je geen graafmachines. Met schoppen werden de gaten gegraven. De visgaten hadden we namen gegeven. De eerste was Visgat Voor. Dan had je Visgat Krischan. Mijn vader vertelde, dat de man, die het gegraven had, Krischan heette. Daarom is dat visgat naar hem vernoemd.
‘Dan had je Visgat Switi bontjie en de laatste visgat heette Kaaiman olo, want veel kaaimans zaten erin. Als je een diep keel geluid maakte kwamen kaaimans op je af, ze waren meer dan een meter lang.
Naast Kaaiman olo was een bos open gekapt en daar werd mais geplant. Het was de lekkerste mais voor maissoep en maispap.
‘Ik hou ervan om in de droge tijd te hengelen op kwie-kwie en pataka. Weet je, als mijn broers Eddy en Robby gingen slepen met netten, chassen, vingen ze ook kaaimans. Grote kaaimans schoten ze dood. Als ze gingen slepen met visnetten vingen ze hele grote pataka’s. We maakten van ’s ochtends tot ’s avonds bergen vis schoon. We moesten de vissen
met een mesje krabben om de schubben weg te halen en de vissen met zuuroranje wassen.
‘Mijn vader ging de grote vissen barbakotten op een rooster van kippengaas. Barbakotten is een combinatie van roken en BBQ. De vissen werden langs de rug opengesneden en werden boven een rokend vuurtje plat op het rooster gelegd. Boven op de vis doe je wat bananenbladeren of een zinkplaat. Zo krijg je gerookte vis. Dan konden de vissen langer bewaard worden, want er was geen ijskast om de vissen te bewaren.
‘Mijn moeder maakte heerlijke warme gestoofde pataka. Mijn gunst, wat was dat lekker met moksi alesi.’
Tweede Wereldoorlog 1940-1945
‘In de oorlog waren er zeker 2000 Amerikanen in Suriname. De Amerikanen kwamen elke week bij ons op de boerderij om het één en ander te kopen. We hadden thuis sapotille vruchten en toké eieren die ze erg lekker vonden.
Figuur 28 Toké eieren |
‘Elke week kwamen er wel een paar Amerikanen. Op een keer waren er een heleboel kinderen bij ons. Mijn nichten Van Dijk van Kwatta waren er en de meisjes Van Brussel, Ilse en Emmie, Truus en Eline. Ze zijn nu allemaal al dood. We hadden een grote sterappelboom. Daar speelden we altijd djoel en andere spelletjes. Nu is die boom weg.
‘Op een dag, ik was 12 jaar, reden Amerikanen langs in een jeep. We hebben ze geroepen en ze zijn op het erf gekomen. Wij kinderen zijn toen allemaal de bananenaanplant in gerend om te schuilen. De Amerikanen zijn toen op het erf met de honden gaan spelen. Mijn ouders waren er niet. Toen mijn vader en mijn moeder thuis kwamen hebben de mensen die aan de overkant woonden alles verklikt en aan mijn vader verteld…
‘De Amerikanen gebruikten kleine zeppelins om boven de kust te patrouilleren. De eerste keer dat een zeppelin over de boerderijen vloog was een hele belevenis. Wij kinderen hebben gerend hoor, ook de Van Brussels, tot op Hermitage. De zeppelin landde op Hermitage waar de Overeems woonden. De zeppelins vlogen laag over de boerderij. De touwen hingen over de bomen. Je kon de mensen zien die erin zaten. Vijf zeppelins per dag. ’s Ochtends vroeg al, want de Amerikanen gingen naar zee om te kijken of er Duitse duikboten waren. ’s Middags kwamen ze weer terug. Als ze over de boerderijen vlogen gooiden de Amerikanen kauwgum, pepermunt en een enkele keer hebben ze ook … poep gegooid, maar dat was niet bij ons, maar op Kwatta.’
Spelen op Domburg
‘Ik ging graag naar Domburg, zo’n 20 km ten zuiden van Paramaribo aan de Surinamerivier. Daar woonde de familie Rijsdijk-Rozenberg: tante Mien, oom Willem en hun zoons Lucien en Rudie. Ze woonden dicht bij het politiebureau, want oom Willem was politieagent. Op een keer ben ik samen met Cornellie van Brussel naar tante Mien en oom Willem gegaan. We zaten binnen en we verveelden ons. Lucien en Rudie zeiden: ‘wat zullen we doen?’ Tante Mien zei: ‘ga bat-en-bal spelen.’ Het was oorlog en er was geen goede bal. We speelden met een harde balatabal. Lucien en Rudie wilden niet met mij spelen want ik wilde de bal niet vangen. Als je een balatabalving, deed het verschrikkelijk pijn, het brandde in je hand. De jongens zeiden: ‘Cornellie, jij moet komen …’’
Het kan verkeren …
‘Op mijn 18e had ik verkering met een Hollander. Drie jaren zijn we met elkaar gegaan. Bijna was ik met hem getrouwd. Wij hadden verschillende geloven, en dat vonden zijn ouders niet goed. Op de dag van mijn 21ste verjaardag heeft hij het uitgemaakt.
‘Toen de verkering uit was zat ik thuis en las veel boeken. Mijn vader zei dat ik non kon worden, want ik wilde nergens naar toe. Mijn moeder zei: ‘vraag je neef Ewald van Brussel; dan ga je met hem mee naar de film.’ Ewald was altijd Bellevue, Bellevue.
Singer aan de Gravenstraat 39
‘Op mijn 21e ben ik begonnen bij Verhoef, dat was in 1952 een meubelzaak.
Een jaar later ben ik bij Singer gaan werken omdat er geen werk meer was bij Verhoef. Bij Singer heb ik eerst een jaar als verkoopster gewerkt en daarna werd ik kassière. Ik werkte samen met Gladys Azijnman. We werkten van half acht tot één uur en van drie uur tot vijf uur. Het was te ver om tussen de middag naar huis te gaan, dus mocht ik blijven bij de ouders van Gladys die in de Gravenstraat woonden tegenover het Leger des Heils.
Bij Singer verdiende ik ƒ80 in de maand. Bij de overheid en bij Nassief en Kersten werkten de mensen voor ƒ40. Toen ik weg ging verdiende ik ƒ125. Het was geen dure tijd, een paar schoenen kostte ƒ9, en als je boodschappen ging doen kocht je blikjes van 50 cent. Ik heb er 4 jaar gewerkt, tot mijn trouwen in 1957. Bij Singer kon je van alles en nog wat kopen, zoals kant, lapjes stof en allerlei soorten garen. Alle lapjes en linten op maat. Ook lint voor strikken op begrafenis-stukken kon je er kopen. Singer bestaat nu niet meer.’
Maxi Linder
‘Een vaste klant van Singer was Maxi Linder. Ze was zo wat elke dag in de winkel van Singer om spullen te kopen. Ik had veel over haar gehoord, onder andere dat ze was behangen met pipiet. Ik zei tegen de meisjes van Singer: ‘jullie moeten me Maxi Linder wijzen, want ik ken haar niet en wil haar leren kennen.’
‘Twee keer in de week bleef ik aan de Kromme Elleboogstraat. Daar woonde mevrouw Rijk van Ommeren met haar twee zonen Robbie en Henkie. Haar man Guicherit had haar in de steek gelaten voor een andere vrouw. Ze was eenzaam en had gevraagd of ik bij haar wilde komen blijven. Ik ging tussen de middag, bleef er eten en slapen. ’s Avonds wandelde ik met mevrouw Rijk van Ommeren door de stad. Bij Toeti Froeti aan de Domineestraat, waar nu hotel Krasnapolski is, gingen we vaak iets eten. We wandelden graag langs Waterkant.
‘Robbie vertelde mij dat Maxi Linder op de hoek van de Kromme Elleboogstraat woonde. Dat was tegenover het huis van tandarts Van Leesten. Op een dag riep Robbie: ‘kom, kom, kom gauw naar buiten, kom, kom, Maxi Linder is hier. Ik hou je niet voor de gek, ze is er ECHT. Ze is met haar honden. Kom, kom, ik ga je haar wijzen. Zodra er schepen zijn aangekomen aan de Waterkant is ze er.’ We gingen op een hoge stoep staan en toen wees Robbie mij Maxi Linder. Tot mijn verbazing herkende ik de vrouw en zei tegen Robbie: ‘deze vrouw is elke dag bij Singer, maar de meisjes hebben mij nooit verteld dat zij Maxi Linder was.’ Weet je, Maxi Linder was behangen met pipiet, goud. Vanaf haar 12e jaar is ze …, doet ze … haar beroep.
Later hebben ze haar beroofd en was ze zo arm geworden dat ze haar begrafenis niet kon betalen. Dokter Snijders en een paar andere doktoren hebben haar begrafenis betaald.
‘Als ik met mijn man naar Van der Voet ging kwamen we Maxi Linder tegen. Ze kwam bedelen en als je haar geen kwartje gaf zei ze: ‘nu je met je vrouw bent, kijk je me niet aan. Toen je geen vrouw had kwam je bij mij!’
‘Later stond Maxi Linder op de hoek van de Zinniastraat en de Verlengde Gemenelandsweg bij de winkel Hoover Chin, aan de overkant van de service station. Elke dag was ze daar met haar honden en was ze aan het bedelen. En als je haar geen geld gaf … Wèlll haar mond was niet …’
Greta en Yan
‘Het was een hete dag en ik had een lekke fietsband. Die kon niet gerepareerd worden in de stad. Dus ik moest vanuit het werk met de fiets lopen naar huis. Van Singer aan de Gravenstraat is het zo’n 6 kilometer lopen naar huis aan de Kasabaholo. Na een uur gelopen te hebben kwam ik aan in de Verlengde Gemenelandsweg. Mijnheer La Rose zag me lopen met mijn fiets. Hij woonde tegenover de kleine werkplaats van Yan. Meneer La Rose zei: ‘ga naar de garage en vraag of ze je fietsband kunnen plakken.’
In eerste instantie wilde ik niet gaan, maar het was nog een flink stuk lopen naar huis en ik was al moe van het lopen in de felle zon.
Ik weet nog goed dat het rond een uur of 12 was, en de jongens daar aan het schaften waren. Yan was bij zijn moeder, die achter de werkplaats woonde. Eén van de jongens zag me aankomen met mijn fiets aan de hand. Hij keek naar de platte band en ging naar Yan om te vragen of de fietsband geplakt kon worden. De jongen kwam terug en zei dat Yan had gezegd: ‘geen gedonder met fietsen, wij doen daar niet aan en ze moest opdonderen.’ Ik had er flink de pé in, want ik moest nog zeker een half uur in de felle zon lopen naar huis.
‘Yan vertelde mij later dat hij aan de jongen had gezegd, dat hij mijn fietsband kon plakken als hij dat wilde. Hijzelf zou het niet doen want hij repareerde auto’s en geen fietsen; het was immers een autowerkplaats. ‘Maar als ik je had gezien, dan had ik je misschien geholpen.’’
Fiets volledig gesloopt …
‘Mijn fiets was een hele mooie Batavus. Ik was er trots en zuinig op. Toen ik nog werkte liet ik mijn fiets in de buurt van Singer regelmatig schoonmaken voor ƒ2,50.
‘Toen ik zwanger was heb ik mijn fiets gestald bij mijn schoonmoeder die naast ons woonde. Van Yan mocht ik niet fietsen omdat hij bang was dat ik zou vallen.
In de garage van Yan werkten 11 jongens, soms werkten ze tot in de avond door. Op een avond kwam Yan bij me en zei dat hij een band van mijn fiets ging afhalen. Een van zijn jongens had een lekke fietsband en die woonde te ver weg om naar huis te lopen.
Wèl, die jongens hebben mijn fiets geslóópt tot en met!’
De ontmoeting
Kim vertelt hoe haar ouders elkaar hebben ontmoet.
‘Mijn moeder heeft mijn vader leren kennen via oom Coen, de broer van mijn vader. Oom Coen en mijn vader hadden elk een eigen kamer onder het ouderlijk huis. Oom Coen werkte als fotograaf bij de politie, en hij had thuis ook zijn eigen doka. Hij maakte niet alleen pasfoto’s maar ook studiofoto’s van veel boeroe-meisjes. Oom Coen had een paar mooie pasfoto’s gemaakt van mijn moeder. Mijn vader keek altijd naar de foto’s of er leuke dames tussen waren en zag de pasfoto van mijn moeder. Hij kende oom Eddy, de broer van mijn moeder. Die werkte bij de politie en had een motorfiets. Om met mijn moeder in contact te komen ging hij met oom Eddy mee naar hun huis aan de Kasaboholoweg. Mijn moeder had niet door dat mijn vader een oogje op haar had, maar mijn oma, Trui Veldkamp-Rozenberg, had het direct door, want ze zei tegen mijn moeder: hij komt niet voor Eddy, hij komt voor jou. The rest is history.’
Zover Kim.
Een laffe aanval
‘Eén keer in de week ging ik in de vooravond op kniples bij juffrouw Kruisland. Ik was 22 jaar en fietste vanuit de Singerwinkel aan de Gravenstraat naar tante Mien Rozenberg aan de Verlengde Gemenelandsweg om te baden en daarna ging ik naar kniples. Rond een uur of half acht ’s avonds was ik dan weer thuis op de boerderij aan de Kasabaholo.
‘In die tijd reden er ’s avonds nauwelijks auto’s op de donkere zandweg. Je was bang als je ’s avonds naar huis fietste en een auto achter je hoorde, want allerlei wilde verhalen deden de ronde …
‘Op een keer besloot ik om niet naar tante Mien te fietsen, want ik was al laat. Met mijn tas en naaispulletjes op de bagagedrager en mijn regenjas over mijn stuur fietste ik direct door naar kniples. Ter hoogte van de Chinese winkel aan de Eerste Rijweg werd ik gepasseerd door een bonkoro, een lichte man met kroes haar. Ietsjes verderop bij de Via Bellalaan zag ik zijn fiets midden op de weg liggen. De man stond plotseling voor mij. Ik schrok me rot en het flitste door mijn hoofd dat deze man me wilde aanvallen. Keren was geen optie, want dan zou hij mij van achter aanvallen, dus ik moest doorfietsen. De man sprong op me af en probeerde mij te wurgen. Ik wilde hem ook in zijn nek grijpen, maar in plaats daarvan heb ik gegild en gegild. Huizen ver heb ik gegild. Van dat gillen is hij flink geschrokken en is toen gevlucht op zijn fiets. Mijn fiets was gevallen en mijn spullen lagen in de goot, ik was vreselijk geschrokken en kon niet staan van de schrik. Met klapperende tanden en knikkende knieën ging ik op zoek naar mijn tas en naaispullen die in de goot lagen. Mijn zwager Johan, die de krant was gaan ophalen bij mevrouw Petri, hoorde me gillen en kwam snel aangerend. Je moet weten dat de krantenman niet verder dan mevrouw Petri ging en de kranten bij haar achter liet. Ik was erg blij om Johan te zien en zei: ‘mijn god, breng me naar huis.’ Thuis heb ik verschrikkelijk gehuild. Ik was zo bang geworden en durfde ’s avonds niet meer op straat te gaan. Als ik ’s avonds op bezoek ging bij Willie Coronel, die naast ons woonde, durfde ik niet alleen naar huis te lopen. Ze bracht mij dan naar huis. Mijn broer haalde mij op van kniples.’
Je ergste nachtmerrie
‘Ik ben vaak bruidsmeisje geweest voor mensen. Op een keer was er een bruiloftsfeest in Het Park bij Fort Zeelandia. Mijn zus Lydia fietste met me mee omdat ik bang was op straat. Ik was bruidsmeisje en had een mooie bruidsmeisjesjurk aan.
Rond een uur of half twee fietsten wij naar huis en kwamen langs het huis van Peelen. Peelen had vreselijk veel bijtende honden. De poort van het erf stond open en de honden zijn op straat gerend. Je snapt het, toestanden! Mijn grote brede rok helemaal aan flarden gescheurd door die honden. Gelukkig hebben die honden ons niet gebeten.’
De orchideeënverkoop ging als een tierelier
‘Samen met mijn schoonmoeder ben ik begonnen met de verkoop van orchideeën. In 1966, toen mijn schoonmoeder in Nederland was, heb ik de hele business overgenomen. Ik had een speciale bloemenkas en rondom het huis groeiden grondorchideeën. Soms had ik 37 cattleya’s op één dag. Cattleya’s bewaarde ik in de kas onder een klamboe. Want als er ook maar een miertje in een bloem komt wordt de bloem bevrucht en verwelkt. Dan kan je de bloemen niet meer verkopen, want ze verwelken dan snel.
‘Op een keer kwam een kapitein van de TRIS. Hij wilde een zalmroze Vanda orchidee kopen. Eén bloem verkocht ik voor 1 gulden. Er waren 5 bloemen open en 2 waren in knop. De kapitein wilde alleen voor de open bloemen betalen, maar ik zei tegen hem dat hij ook voor de 2 knoppen moest betalen. De kapitein betaalde 7 gulden! ‘Wat een handelsvrouw ben je’, zei hij toen …
‘Van veel mensen wist ik hun verjaardag omdat ik op die dagen baldadig veel orchideeën verkocht.
Jopi Pengel was jarig op 20 januari, Just Rens op 12 april, Johan Ferrier op 12 mei en Jagernath Lachmon was jarig op 21 september. Heel de dag rende ik dan om bloemen te verkopen. Als Hollandse militairen op visite gingen kwamen ze soms laat ’s avonds langs om bloemen te kopen. Met een flashlight ging ik de tuin in om bloemen te knippen.
‘Op een avond was dokter Van Leesten op visite. Hij was een vriend van mijn schoonouders. Dokter Van Leesten zei tegen mij: ‘Greta, je moet die bloemen ’s avonds niet verkopen, ’s avonds slapen ze. Bloemen hebben rust nodig.’
‘Weet je, toen mijn man in 1986 overleed had ik geen interesse meer om orchideeën te verkopen.’
Geldontwaarding
‘Het was in 1975 rond de onafhankelijkheid van Suriname. De koers van de Surinaamse gulden was flink aan het zakken. Wij woonden dicht bij de Leysweg naast mijn oom Jacob Reinbertus van Brussel. Mijn ouders hadden hun grond verkocht voor 1 of 2 ton. Ze wilden het geld niet op een rekening in Holland hebben. Mijn ouders waren koppig en luisterden niet naar het advies van mijn man Yan. Zijn familie had zo’n situatie in Indonesië al meegemaakt. De vriend van mijn zus, dokter Vas, had aan mijn man gezegd: ‘Suriname wordt nooit als Indonesië.’
En laat me je één ding zeggen, het geld hebben mijn ouders op een bankrekening in Suriname gezet. Het geld was later niks meer waard. Mijn ouders hadden daar erg veel spijt van, maar ja het was te laat!’
Bier, bier, meer bier
‘Als kind trok ik veel op met mijn nichten Liesbeth, Joke en Ine Rozenberg. Zij zijn later naar Canada geëmigreerd. Hedwig en ik zijn bij hun in 1982 op vakantie geweest.
Liesbeth vertelde me toen de tori van ons huis op plantage Nieuw Meerzorg. ‘Op een dag kwam een man op bezoek bij mijn vader. Hij zette zijn voet op de trap naar het balkon en zei toen tegen mij: ‘hier heb je wat geld en ga gauw bij de Chinees twee bieren voor me kopen.’ Ik ben bier gaan kopen. We dachten dat hij het bier zou drinken, maar hij heeft het hele huis besprenkeld met bier. We waren heel verbaasd. De man zei, ‘ik zet mijn voeten in het huis en het huis zegt tegen me: BIER, BIER, BIER moet ik hebben!’ De huisgeest wilde bier hebben.’’
Gronmama wil bier
‘Vroeger hadden de huizen geen septic tank, maar een beerput. Mijn man Yan heeft een septic tank laten maken voor mijn ouders. Een paar mannen die voor mijn man werkte hebben de septic tank geplaatst bij het huis op Kasabaholo. Ze kochten drie betonnen ringen en waren de hele dag aan het graven. Ik zat bij het slaapkamerraam en keek er naar. Ze zakten de eerste betonnen ring met touwen in de grond, maar dat ging niet goed. De ring zat niet op de juiste plaats en werd weer omhoog getrokken. Dat ging zo een tijdje door. Op een gegeven moment zei één van de mannen tegen een jongen: ‘ga twee bieren voor me kopen.’ Ik hoorde dat en dacht ze hebben dorst en willen wat drinken. Toen die bieren kwamen hebben ze dat hele ding besprenkeld. Ik vroeg ze, ‘waarom doen jullie dit?’ De man zei: ‘we kunnen die ringen niet plaatsen, want de Gronmama wil het niet hebben, maar ik ga de Gronmama geruststellen en haar omkopen met bier.’ Ze hebben overal bier gesprenkeld en ze kregen de betonnen ringen nu wel goed in de grond. ‘Sjonge,’ zei ik tegen mijn man, ‘die dingen zijn toch waar.’’
Gronmama wil dit niet
‘Als ik vroeger tuinafval ging branden, maakte ik overal op het erf hoopjes bladeren, en stak die dan in brand. Als ik geen mensen had om de tuin schoon te maken werden die hoopjes hoger en hoger. Tante Lieze zei tegen mij: ‘je moet niet overal branden. De Gronmama wil het niet hebben. Je moet één grote hoop maken en je moet altijd op die plaats branden.’’
Bieroffer voor de geest van het huis
‘Dus toen ik thuis kwam uit Canada zei ik aan mijn man: ‘zo en zo heeft Liesbeth me gezegd, het huis moet bier hebben. Ik ga bier voor het huis zetten.’ Mijn man zei: ‘baat het niet dan schaadt het niet.’ Dus elk jaar geef ik mijn huis bier. En het werkt zo te zien, want het huis staat er nog.’
Groet je huisgeest
‘Ik was 40 jaar en in het Militair Hospitaal. Ik moest mijn amandelen laten knippen en wilde één nacht in het ziekenhuis blijven. Want weet je, mijn broer had een bloeding gekregen toen zijn amandelen waren geknipt. Dus ik wilde voor de zekerheid een nachtje in het ziekenhuis blijven. De volgende dag zou ik dan naar huis gaan. Ik lag met een Creoolse vrouw op de kamer. Voordat die vrouw naar huis ging, en haar man haar kwam ophalen, liep die vrouw overal rond en die vrouw zei: ‘ik ga hier weg, ik kom NIET terug, ik ga naar mijn eigen huis, ik kom hier NIET meer terug.’
Ik heb het dus van die vrouw geleerd. Als je weg gaat moet je aan het huis zeggen: ‘ik ga weg, maar ik kom weer terug.’ Je moet je huis groeten.
‘Toen ik vorige maand naar Nederland op vakantie ging, zei ik – ze klopt met haar hand op de stoel – ‘Bed, ik kom terug bij je. Huis, ik kom terug bij je. Ik blijf niet in Holland.’’
Familiefoto’s
Genealogie familie Khouw-Veldkamp
Chinese namen
De Chinese naamgeving is anders als de westerse. Bij de westerse naamgeving heb je de voornaam of voornamen en dan de achternaam. Bij de Chinese naamgeving komt eerst de achternaam (familienaam), dan de generatienaam en dan de voornaam. Bij aankomst van de Chinese contractarbeiders in Suriname in de periode 1858-1874 is dat door de immigratieambtenaren niet goed begrepen. De volledige naam werd dan vaak als achternaam genoteerd. Zo ook bij de schoonfamilie van Greta Veldkamp: Tjin Kon Fat, Khouw Kim An, Phoa Tjie Nio.
De schoonmoeder van Greta, Alice Tjin Kon Fat, wilde graag dat haar kleinkinderen ook Chinese namen kregen. Zij hebben daarom allemaal de generatienaam Sioe.
Bedankt
Tante Greta heeft in oktober, voor haar overlijden op 20 december 2023, het definitieve concept van haar tori nog kunnen lezen. We zijn haar dankbaar voor haar mooie fosten tori’s; we hebben er dubbel en dwars van genoten. En nu hebben we dus ook een switi fosten tori van de Veldkamps.
Sioe Kim, zonder je hulp hadden we deze tori’s niet kunnen uitwerken. Jouw vele belletjes naar je moeder in Suriname zorgden voor antwoorden op onze vragen. Bedankt hiervoor.
Sioe San bedankt voor de foto’s.