Jan Rozenberg’s fosten tori

BKM Apeldoorn, 7 juni 2009

redactie: Paul en Sandra Droog-Apon

Voorwoord

Jan en Rae Rozenberg

Jan en Rae Rozenberg (2009) foto Sandra Droog-Apon

Jan Rozenberg is de oudste zoon en tweede kind van Anthonie (Toon) Cornelis Rozenberg en Marie Elize Hermina van Brussel. Jan heeft een oudere zus, Joke, een broer Cor en nog drie jongere zusters, Liesbeth, Ine en Henriette. Jan is geboren in 1932 te Kasabaholo in het district Suriname, aan de rand van Paramaribo. Het gezin verhuisde van Kasabaholo naar Moengo, naar plantage Nieuw Meerzorg en weer terug naar Paramaribo. In 1951 emigreerden de Rozenbergs naar Canada, waar zus Joke al een jaar eerder naar toe was geëmigreerd. Jan heeft uit zijn eerste huwelijk 5 kinderen. 
Jan en Rae wonen nu in Canada en zijn voor de Boeroe Kon Makandra van 2009 op vakantie in Nederland.

Deze fosten tori is verder bewerkt en uitgebreid, want Jan kon in Apeldoorn niet al zijn tori’s kwijt.

Een fosten tori is een vertelling, daarom is de spreektaal zoveel mogelijk aangehouden.
De redactie heeft geluidsfragmenten, extra illustraties en toelichtingen bijgevoegd, zoals wetenswaardigheden over plantage Nieuw Meerzorg.

Guyana_Shield-wikipedia

Guyana schild Bron: Wikipedia

Paul en Sandra Droog-Apon, 18 februari 2012.

Inleiding

Goedemorgen dames en heren, kondreman, boeroes. Bedankt voor de uitnodiging om u fosten tories te vertellen. 
Wat ze me niet hebben gezegd is, waar ik moet beginnen. Dus zal ik maar over heel vroeger beginnen. 
Suriname zit op het Guyana Schild, een 1.7 miljard jaar oude rotsformatie uit het Precambrium, met meer dan twee miljoen vierkante kilometers aan tropische oerwoud.

 

25-10-1929 ondertrouw ac rozenberg meh van brussel

Aankondiging huwelijk Toon Rozenberg en Marie van Brussel Uit Suriname: Koloniaal nieuws- en advertentieblad, 25 oktober 1929 Koninklijke Bibliotheek, Historische kranten

Als dat een beetje te vroeg is, zal ik snel gaan naar 6 november 1929, toen Toon Rozenberg trouwde met zijn buurmeisje Marie van Brussel. Mijn fosten torie gaat over Toon en Marie Rozenberg – van Brussel en hun zes kinderen.

Toon en Marie Rozenberg – van Brussel

Het paartje vestigde zich op de boerderij op Kasabaholo, die grensde aan de Rozenberg boerderij van Johannes Anthonie Rozenberg en Johanna Elizabeth Van Brussel, de ouders van Toon.

Boerderijen1936googlemap2011kleur

De kaart toont de boerderijen van 1936 aan de Kasabaholoweg op de Googlemap van 2011. Links de Kasabaholokreek, die ondertussen is gekanaliseerd. [31] De boerderij van Rozenberg en 3 km verderop [38] de boerderij van de ouders van Marie van Brussel. Daar is de trouwfoto genomen.

Toon en Marie Rozenberg-v Brussel trouwfoto 1929

Trouwfoto Toon en Marie Rozenberg – van Brussel, Bruidsmeisjes v.l.n.r.: Ilse van Brussel, Bertha Rozenberg, Louise Veldhuizen, Marie van Dijk 6 november 1926 foto archief Jan Rozenberg

Op de boerderij aan de kasabaholoweg

Boerderijen waren voornamelijk melkboerderijen, maar alle boeren plantten ook groenten, bananen, casave, patate enz. De bananen en casave die niet op de markt in Paramaribo verkocht werden, werden in stukjes gesneden en gemongen met zemelen, “gegarneerd” met melasse. Dit kregen de koeien te eten bij het melken. Koeien werden voordat de zon opkwam met de hand gemolken en weer in de namiddag, nadat de boer zijn siësta had gehad. Na het ochtendmelken werden de koeien losgelaten om in het weiland te grazen tot het weer tijd was voor melken.

Melk werd vervoerd met een melkwagen, en geleverd in bussen of in flessen. Paarden, muilezels of ezels moesten de wagens naar de stad en terug trekken. Boeren met grote klanten, zoals bijvoorbeeld een ziekenhuis, leverden melk tweemaal per dag. De meeste andere boeren moesten de middagmelk koken om deze tot de volgende dag te kunnen bewaren. Dat gebeurde op een houtvuur, omdat er geen elektriciteit was. Room werd gespaard om lekkere roomboter te maken. De keuken werd verlicht met een olielantaarn of kokolampoe.

opa en oma rozenberg 1907

Opa en oma Rozenberg – van Brussel, 1907 v.l.n.r. Lieze (1904), Toon (1900), Trui (1905), Mien (1907), Rika (1902) foto archief Jan Rozenberg

De boeren en veel andere huishoudens buiten de stad kweekten kippen en doksen voor eigen gebruik. Boerderijen hadden fruit in overvloed, zoals citrus, manjas, guaves, druiven, kersen en kokosnoten.

Alle boerderijen hadden een swamp die onderwater was in de regentijd. Een visgat werd gegraven in de swamp om water voor de koeien te hebben in de droge tijd en ook om vissen te kweken. Hengelen op kwikwis in de droge tijd was een geliefkoosd tijdverdrijf voor de boeren en hun gezin. Kwikwi is van de gladvis familie, maar het heeft benige schubben, net alsof het gepanserd is. Pepre watra (peper water) is soep gemaakt van kwikwi, iedereen vond die heerlijk. Ook kan kwikwi gestoofd worden om met massala kerrie en rijst te eten.
Warapas en patakas hengelde men meestal in de regentijd. Deze werden droog gebakken. Wat niet direct gegeten werd moest op een barbacoto gedroogd worden om te bewaren.

Op naar Moengo

cottica-boot-EvS

Bauxietschip op de Cotticarivier Uit: Encyclopedie van Suriname, bladz.132

We hadden in 1935 onze boerderij verkocht aan Herman en Lieze Veldkamp, die op de hoek van de Kasabaholoweg en de Leysweg woonden.

Toen zijn we verhuisd naar Moengo. Moengo ligt aan de Cotticarivier, een zijtak van de Commewijnerivier. Er was daar een bauxietmijn van de SBM, Surinaamse Bauxiet Maatschappij, die een dochteronderneming van de Alcoa was. Ik geloof dat de mijn nog steeds bauxiet produceert. De bauxiet werd naar Trinidad en naar Amerika vervoerd om er daar aluminium van te maken. Suriname had niet genoeg elektriciteit om het lokaal te verwerken.

De Cotticarivier is een nauwe kronkelende rivier die door het oerwoud slingert. Deze rivier is wel erg diep. Grote Alcoa schepen moesten gesleept worden van de Commewijnerivier tot naar Moengo. Daar werden ze volgeladen met bauxiet en vevolgens weer teruggesleept naar de Commewijnerivier. Dat was niet zo makkelijk, want het is een kronkelende rivier en als je een andere boot tegenkwam, Oh boy. Dat was niet zo goed.

Al het goede komt van boven

Blimpk

De ‘blimp’, een kleine zeppelin gestationneerd op de legerbasis Zorg en Hoop in Suriname. De blimp maakte een dagelijkse ronde voor luchtverkenningen en terok veel aandacht. De bevolking mocht ook een kijkje nemen in de blimp. Dat was een grote attractie. Uit: Wereldoorlog in de West, Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, 1940-1945, door Liesbeth van der Horst, uitgegeven bij de gelijknamige tentoonstelling in het Verzetsmuseum, Amsterdam, 2004. Een blimp is een slap luchtschip. In tegenstelling tot de (stijve) zeppelin heeft een blimp geen skelet. De vorm van een blimp ontstaat door overdruk van het gas waarmee hij is gevuld. Naast dit slappe type bestaat er ook een halfstijf type, dat geen volledig skelet heeft, maar wel een verstevigde kiel over een groot deel van de onderzijde van de ballon, waaraan de gondel is bevestigd. De term blimp komt waarschijnlijk van Lt. A.D. Conningham van de Britse Royal Navy in 1915. Er bestaat een vaak terugkerend – maar vals – verhaal over de afkomst van de naam. Het zou afkomstig zijn geweest van de Amerikaanse luchtmacht die twee types luchtschepen had, de A-rigid and B-limp. De blimp zou van dit laatste militaire type zijn afgeleid. Bron: Wikipedia

Gedurende de Tweede Wereldoorlog, 1940-1945, was het Surinaamse bauxiet van groot belang. Men zegt dat de Surinaamse bauxiet de oorlog gewonnen heeft voor de Amerikanen en geallieerden, want ze hadden aluminium nodig om de vliegtuigen te bouwen. 

So. De Amerikanen hadden troepen in Suriname. Ze hadden soldaten in Suriname om de bauxiet te beschermen. En op Zorg en Hoop hadden ze Blimps (een soort zeppelins). En die Blimps vlogen langs de kust want de Surinaamse bauxiet ging naar Trinidad en naar Amerika voor verdere verwerking tot aluminium.

So. De Duitsers, met hun U-boot, zaten te wachten op de Alcoa boten. Daarvoor hadden de Amerikanen de blimps nodig om de kust te bewaken.
Elke namiddag vlogen de blimps terug naar Zorg en Hoop. De Blimps vlogen over het voetbalveld bij Henderijkes Loor. Wij kinderen waren we allemaal daar op het voetbalveld om ze te verwelkomen.

De piloten gooiden van alles en nog wat naar de kinderen: snoepjes, kauwgum, something .. En we gingen daar allemaal om vechten.

Eens is er een doosje terecht gekomen op het kippenhok van Loor. Maar het dak kon zoveel kinderen niet dragen. Die dag hadden de kippen geen bescherming tegen de wind.

En soms gooiden de piloten …

Ook hebben we op een dag gevochten om een grote doos …. met poep.

Terug naar Moengo

Moengo-plattegrond EvS

Kaart Moengo, circa 1975, ingekleurd, met boerderij Uit: Encyclopedie van Suriname, bladz. 406

Op Moengo was mijn vader Toon Rozenberg de beheerder van boerderij, de melkboerderij van de Surinaamse Bauxiet Maatschappij. De melk werd dagelijks naar het hospitaal vervoerd om daar gepasteuriseerd te worden. Daarna werd de melk geleverd aan de klanten.

Er waren twee moderne stallen. Ze hadden verharde vloeren. We hadden waterleiding, om ze schoon te maken. We hadden elektriciteit. Wow. Alles geweldig. 
Ook in ons huis hadden we elektriciteit en waterleiding. We hadden een toilet en douche binnen in huis, dus hoefden we niet meer naar buiten te gaan. Wow. Voor die tijd erg veel luxe. Vroeger was het washok op het erf. Koken werd nog steeds op een koolpot met houtskool gedaan. 

Wij woonden ongeveer twee kilometers van de bauxietmijn vandaan en het knallen van de dynamiet kon men de hele dag horen.

Het transport was hoofdzakelijk met fietsen of boeriki (ezel) wagi. Bij speciale gelegenheden, en op zondag, nam mijn vader de hele familie uit op een motorfiets, een Indian. Pa had het gemáákt.

Het was een Indian motorfiets met een zijspan. En de hele familie paste daarin.

Indian logo

moengo

De Bauxietmijn Moengo. In de fabrieken bij de mijn werden de brokken bauxiet bewerkt tot aluminiumerts, dat vervolgens naar Amerika werd verscheept.

Zo vertelde mijn vader ook een fosten tori over een Indian motorfiets. Toen hij nog op Kasabaholo woonde ging hij met zijn zwager Johan van Brussel uit op de motorfiets. Johan zat in de zijspan en ze gingen helemaal door, hevig pratend. Maar toen Toon geen antwoord kreeg en omkeek zag hij Johan in het zijspan op één wiel. Gelukkig heeft Johan zich goed vastgehouden.

Back to the Moengo tori.

Een passagiersboot, die toepasselijk ‘Paramaribo’ heette, zorgde voor de verbinding tussen Paramaribo en Moengo. En natuurlijk ook voor die dorpjes aan de Commewijne en Cotticarivier.

Moeder Marie Rozenberg - van Brussel en Joke op de passagiersboot op de Cotticarivier, 1931 foto archief Jan Rozenberg

Moeder Marie Rozenberg – van Brussel en Joke op de passagiersboot op de Cotticarivier, 1931
foto archief Jan Rozenberg

De meeste van die dorpjes hadden geen steiger, zodat we op de rivier moesten wachten, de passagiers werden dan met een roeiboot naar de kant gebracht, stapten uit en nieuwe passagiers stapten in, en werden dan weer teruggeroeid naar de boot. So, de reis duurde, afhankelijk van het getij, zowat 8 uur of meer.

Als je een andere boot tegen kwam, of een van die bauxietboten, oh boy, dan was dat een heel gedoe. Want dan moest de passagiersboot helemaal aan de kant gaan en en worden vastgehouden dan sleepten ze de bauxietboot langs en dan pas kon je weer verder gaan. 

Op de foto zie je de Cotticarivier, dat is mijn moeder met Joke, die daar zit. Als je naar die kant kijkt daar, hoe dichtbij het is, nauwelijks breed genoeg voor een niet zo grote passagiersboot.

Plantage Jacopoe

Anyway, in 1942 kocht mijn vader, de familie, een plantage in Nieuw Meerzorg , die Jacopoe heette. Dat was de naam van de vorige eigenaar. De plantage was aan de Matapicarivier. De Matapica is ook een zijtak van de Commewijnerivier.

Plantage Jacopoe tussen Constancia en Reynsdorp, tegenover Alliance. Atlas van Suriname

Plantage Jacopoe tussen Constancia en Reynsdorp, tegenover Alliance.
Atlas van Suriname

De plantage ligt tegenover Alliance, dat was een grote suikerplantage in die tijd, nu niet meer. Op de plantage Nieuw Meerzorg waren drie vrijstaande huizen: twee op hoge neuten, een op lage neuten, die was kleiner, Daar woonde de basja. De arbeiders woonden in huisjes in een lange rij. 

Ons huis was vroeger, toen die plantage nog bloeide, een hospitaal. Het had een grote zaal die we als voorzaal gebruikten. In de vakantietijd, kregen we veel gasten uit de stad. De kinderen sliepen dan in een lange rij op de vloer. Sommigen van jullie weten dat nog. 

Schets van plantage Nieuw Meerzorg (Jacopoe) door Jan Rozenberg.

Schets van plantage Nieuw Meerzorg (Jacopoe)
door Jan Rozenberg.

Achterop was het badhuis en toilet, want er was geen waterleiding en elektriciteit, zoals op Moengo. Voor wassen en baden moesten we water uit het kanaal naast het huis halen en naar binnen dragen met 2 kerosine blikken. Maar de meeste van ons gingen liever zwemmen. Dat water was niet goed om te drinken. Regenwater werd gebruikt voor drinkwater en om mee te koken. In een grote cementen bak werd het regenwater opgevangen en gespaard. 

Er was en grote loods, met een lengte van honderd meter of meer en het had drie verdiepingen om de producten op te slaan. De producten werden eerst gedroogd op een betegelde vlakte naast de loods. Op de plantage werden vroeger voornamelijk koffie en cacao geteeld. Er was ook een pelmolen voor rijst, koffie, cacao en koren (mais). De meeste koffie en cacao werd direct verkocht aan andere plantages omdat de koffie daar beter verwerkt kon worden.

We hadden veel rijst. De rijstmolen draaide altijd op volle toeren. Er was veel vraag naar koren. In de oorlog had Paramaribo geen blom. So, de mensen voegden korenmeel toe aan de blom en ze aten veel korenpap. Het plantagemerk korenmeel was Morgenzon.

Joke Rozenberg op de barkas op de Matapicarivier, ca 1950 Deze barkas en alle andere roeiboten waren gebouwd door Donkla foto Archief Jan Rozenberg

Joke Rozenberg op de barkas op de Matapicarivier,
ca 1950
Deze barkas en alle andere roeiboten
waren gebouwd door Donkla
foto Archief Jan Rozenberg

De loods werd niet alleen gebruikt voor de opslag van producten, maar werd ook gebruikt bij bruiloften van de arbeiders en bij feesten. Er waren altijd wajang wong en wajang poppen. De mensen dansten op de muziek van een gamelan orkest. En naast de loods was er een keet waar die mensen gingen dobbelen, en los-los spelen. Er waren een heleboel feestjes.

Op de plantage, op de hoofddam, was de Chinese winkel, van Oom Tjong Tjin Tai. Hij had drie kinderen van onze leeftijd: Frederik, Henkie en Joosje. Oom Tjin Tai kon heel lekker koken. En als je iets had geschoten, dan bracht je dat naar oom Tjin Tai, want hij kookte lekker eten. Dus hebben we daar tijger, hond, schildpad, kaaiman, aap, alles gegeten. Af en toe werd een varken geslacht. Dan was het natuurlijk een groot feest bij Oom Tjin Tai. Een groot diner.

Er was een spoorlijn van de loods naar het botenhuis. Het botenhuis had een dak om de producten goed te beschermen, wanneer je ze oplaadt. Als kinderen speelden we veel daar. We moesten de lorrie even naar boven stoten dan sprongen we daar op en dan roetsjten we naar beneden op de lorrie.
Het was ook een andere, hele oude loods die gebruikt werd om de rails en veel van die platte wagens, lorries op te slaan. Dat was in de goede tijd. Dan werden ze allemaal gebruikt. We gingen met onze Javaanse vrienden daar vaak spelen; de meeste van de arbeiders daar waren Javanen en woonden daar. Je sprong van de ene lorrie naar de andere . De eerste keer dat we naar de spoorlijn gingen hebben onze vrienden gezegd: je moet eerst vragen als je mag rijden: Begie Pa nanga Ma foe rij pikien wagitooltip. Je moet dat zeggen. Want anders worden die geesten boos. 
Maar natuurlijk wou ik dat niet zeggen. Ik ben binnen gegaan en heb gesprongen, ben gevallen op mijn borst: bewusteloos… Een tijdje heb ik daar gelegen, ben toen wel bijgekomen. En van dien af heb ik altijd gevraagd: Begie Pa nanga Ma foe rij pikien wagi… k ben toen ook nooit meer van een lorrie gevallen.

Water

Sluis van Jacopoe foto archief Jan Rozenberg

Sluis van Jacopoe
foto archief Jan Rozenberg

Zowat een kilometer van de Matapicarivier en parallel met de rivier was de hoofddam die het rivierwater tegen hield. Op de dam liep een schelpen weg van ongeveer een meter breedte. Deze weg was de landsverbinding van alle plantages aan de Noordelijke kant van de Commewijnerivier en liep langs de Matapicarivier tot Bakie (Rensdorp). Tussen de rivier en de dam was een lage vlakte met mangrove- en parwabossen.
Er liepen twee kanalen van de rivier naar de hoofddam. Een had een sluis die het zoute rivierwater tegenhield. In de regentijd werd tijdens eb de deur van de sluis met een katrol (pully) opgetrokken om water af te voeren. Aan de plantagekant van de sluis was ons geliefkoosde zwembad. De sluis werd bij hoog water gesloten om het zout water tegen te houden. Want soms was het water in de Matapica een beetje zout. Het was een challenge om er onder te duiken, onder de deur naar de andere kant. Om er onder door terug te komen was veel moeilijker, tegen de stroom, oh boy. Veel mensen hebben van het bad genoten.

Toon Rozenberg in roeiboot met sinaasappelen foto archief Jan Rozenberg

Toon Rozenberg in roeiboot met sinaasappelen
foto archief Jan Rozenberg

Het andere kanaal eindigde in een botenhuis, die een dak had om de geladen producten te beschermen. Langs dit kanaal was een dam met tamarindebomen.

Op de plantage waren vier grote kanalen aangelegd, een in de lengte en drie in de breedte. Daartussen waren nog goten die de kanalen verbonden. Dat systeem was nodig om het water te draineren, speciaal in de regentijd.

En als je daar op de foto ziet dat was een sinaasappelveld. Ik weet dat die boom een bananen boom lijkt. Het is ook een bananenboom. Maar daar zijn sinaasappels in de boot. We hadden veel bananen en bacove op de plantage. En dat was het vervoer.

Vissen

Kwikwi-soep, Hoplosternum thoracatum www.ik-ga-in-suriname-wonen.rijsmee.nl

Kwikwi-soep, Hoplosternum thoracatum
www.ik-ga-in-suriname-wonen.rijsmee.nl

In de droge tijd zetten we fuiken in de kanalen om vissen te vangen. Bamboe fuiken en daar kwamen die kwikwis en warapa in. We hadden een roeiboot daar, net zo’n boot als daar op de foto, met water gevuld en daarin werden de kwikwis en warapa’s opgespaard, tot we genoeg hadden om de boot te verslepen naar de markt in Paramaribo.

In de droge tijd kwamen veel hengelaars van Paramaribo om voor een gulden per dag te hengelen. Hengelen was goed daar. We gingen altijd hengelen op kwikwis, warapas, trapoen, pataka en snoek. Als ik teveel kwikwis kreeg bracht ik ze naar oom Tjin Tai en hij kocht die kwikwis van mij, geloof zo’n 12 voor een gulden. Een gulden in die tijd was heel veel.

Ouders op de plantage, kinderen in de stad

Op de plantage was er geen school. Wij kinderen moesten altijd bij de familie in de stad leven om naar school te kunnen gaan. Eerst bleef ik bij Tante Net en tante Sus, zusters van mijn moeder, en later bij Loor, Henderijkes Loor.

Joke Rozenberg, 1950 foto archief Jan Rozenberg

Joke Rozenberg, 1950
foto archief Jan Rozenberg

Vakantie op plantage

Vakantie op de plantage, op het water voor de sluis. [JR] Vlnr. Ilse Loor, Henriëtte Rozenberg, Joke Rozenberg (Knoflook), achter Henriëtte zit Joosje Tjon Tjien Tai; staand Liesbeth (Le Page) en Ine Rozenberg (Richardson).

Vakantie op Jacopoe

warapakanaal

Warapakanaal (ten westen van Matapica, district Commewijne) met dichtgeslibde mondingen met verlaten katoenplantages. Voorgrond: de zee heeft de oude plantagebedden bloot gespoeld. Foto J.P. Schultz. Uit Encyclopedie van Suriname, bladz. 124

En elke vakantie hadden we veel gasten. Sommige van jullie waren daar ook. We hadden veel gasten. Soms waren er meer dan dertig mensen daar. Die grote zaal van ons huis, het voormalige hospitaal, was goed. Want we sliepen er in een rij op de vloer. We vermaakten ons met vissen en zwemmen natuurlijk, en ook om het strand te bezoeken. Er waren twee stranden met de roeiboot te bereiken door kreken vanaf de Matapicarivier. Een heette de Warapakreektooltip en de andere Matapicakreek. De Warapakreek was erg nauw (smal) en niet diep, en je kon daar alleen maar met het hoogste tij varen. Meestal gingen we naar het Matapicastrand. De Matapicakreek was een beetje breder. En natuurlijk moest je op het getij letten. Dus de roeiboot, zoals die met die sinaasappels, zat vol.

Eens gingen we naar Matapica en moesten op het getij wachten; je moest om middernacht weggaan om op het juiste tij te gaan. En ik herinner me wel, we waren met de familie Loor naar het strand en natuurlijk waren er veel muskieten. Overal werd je gestoken.
We gingen naar het strand met de Loor’s, oom Henderijkes, tante Mientje en familie. Maar had je natuurlijk geen toiletfaciliteiten in die boten. En dan, de dames moesten een plasje doen. Die heren en die jongens konden zomaar overboord, maar die dames konden dat niet, maar dat is hun eigen fout…

En waarom?

 Toen God Adam en Eva had gemaakt en ze al klaar waren, had God 2 onderdelen over. Hij heeft Adam en Eva bij zich geroepen, kom maar kinderen, ik heb twee onderdelen over. En ieder krijgt er een en de eerste die er een krijgt kan staan om een plasje te doen. Natuurlijk zei Adam, ik wil die, ik wil die, ja geef me die. Eva, die zag dat hij dat zo graag wilde, zei: geef hem maar hoor. Dus Adam heeft het gekregen. En zo ging hij, in the Garden of Eden, alles besproeien. Maar er was natuurlijk nog een ding over. Eva, kom maar hier. Je kan geen keuze hebben, je moet dit nemen. En ze zegt, wat is het dan Vader. En hij zegt: hersens. En dus heeft zij dat gekregen. 
De dames hebben overwogen en ze hadden besloten hoe dat te doen.
Oom Hendrijkes Loor moest zijn hoed afstaan. De dames hebben de hoed binnenste buiten gekeerd. Alle kinderen moesten een andere kant op kijken, die naar die kant en die naar de andere kant en dan die dames in het midden, potje gebruiken. En het is gelukt. Goed dat ze hersens hadden.

Zeeschildpadden

krape bij Galibi, Foto Korps Politie Suriname

Krape bij Galibi,
Foto Korps Politie Suriname

De amazonestroom komt langs de kust en brengt veel modder mee. Dus op Matipca weet je niet precies waar het zand is. Het oceaanwater is chocoladebruin van het bezinksel. Op de banken van de kreken en de modderbanken aan de zee krioelde het van de krabben, vooral in augustus durende “Kraboe Lauw”, wanneer ze moesten paren.
Tussen de modderbanken, op loopafstand, is een heel mooi schelpenstrand en daar was het heel lekker zwemmen. Maar zoals je weet die krapes, zeeschildpadden, komen daar allemaal eieren leggen in het zand. Andere schepselen, mensen, die zijn dan nog het ergste, komen daar schildpadeieren zoeken. De krapes ploegen eerst over het land, zo’n tien meter in het rond om de eierzoekers te verwarren. Dan graven ze ergens in dat gebied een gat en leggen hun eieren, soms meer dan honderd. Dan bedekken ze de eieren weer met zand.

krape

Krape

Om eieren te zoeken staken wij een stok met een scherpe punt door het zand, totdat de stok door een ei gestoken werd en het puntje slijmerig voelde. Krape-eieren zijn als tennisballen met te weinig lucht. En je maakte die (klaar) als kippeneieren. Schildpad vlees is ook lekker, speciaal wanneer het door Oom Tjien Tai klaar gemaakt was. Schildpad eieren en schilpadden zijn nu beschermd, maar de controle daarop is onvoldoende.

Op Galibi, dat is bij de Marowijnerivier, is er een heel groot gedeelte waar de schildpadden, de aitkantie (lederback) en krape hun eieren leggen. Voor het Indiaans dorp dichtbij, waren schildpadden een belangrijke bron voor hun bestaan. Nu is het Galibistrand een Wereld Natuur Reservaat, en de schildpadden worden beschermd. Galibi is een populaire ecotoeristisch gebied.

GondwanaWeet je, de vrouwelijke krapes leggen gedurende hun leven vele vele tienduizenden kilometers af, maar ze komen altijd terug naar dezelfde plaats als waar ze geboren zijn. Ze komen naar hun oorsprong terug.

Weet je dat er tweehonderd miljoen jaar geleden maar één werelddeel was, Pangaia genoemd en een oceaan Pantarossa? In de Jurassic periode brak Pangaia in twee. Toen had je 2 werelddelen. Eurasia in het noorden en Gondwana in het zuiden. En Zuid Amerika, als je nu op deze kaart kijkt, Zuid Amerika past net in die bocht van Afrika en als je dat pakt komt er een uit. Dus hier Suriname en daar de slavenkust, dat was hetzelfde. Tweehonderd miljoen jaar waren de bossen daar hetzelfde als de bossen van Suriname. Dat was de slavenkust.

Jagen op Jacopoe

Kulekule bij nest, vlakbij Berg en Dal, 2008 Oranjevleugel-amazone, Amazone Amazonica foto K.D. Dijkstra, Vogels in Suriname - Jan Hein Ribot

Kulekule bij nest, vlakbij Berg en Dal, 2008
Oranjevleugel-amazone, Amazone Amazonica
foto K.D. Dijkstra,
Vogels in Suriname – Jan Hein Ribot

De plantage was ook zeer populair bij de jagers om o.a. papegaaien te schieten. De jagers kwamen voornamelijk uit de stad, uit Paramaribo.

In de droge tijd, een beetje voor de droge tijd, kwamen de kofimama bomen in bloei. De kofimama zijn de moeders van de koffiebomen, grote bomen die schaduw geven aan de koffiebomen. De kofimamabloemen kwamen uit en duizenden kulekules, papegaaien, kwamen daar op af, hielden daarvan. Wanneer de papegaaien in paartjes in de namiddag naar hun slaapplaatsen vlogen, schoten al die jagers op de papegaaien. Soms leek het wel oorlog, bam, bam, bam, bam, als ze allemaal in de rij staan te schieten. Het vlees was erg taai, daarom maakten ze er soep van, papegaaiensoep.

De plantage lag niet ver van de swampen langs het strand, het was zowat een uur roeien. In het seizoen waren deze swampen vol met doksen, anatjes, skroerties, flamingos en andere swampvogels. Als de jagers geluk hadden, schoot elke jager wel tussen de vijf en tien vogels. Die moesten allemaal schoon gemaakt worden en dan op een rookvuur gedroogd worden om ze goed te houden.

Staande v.l.n.r.: Teunis Loor, Gijs van Dijk, Johan Velthuizen, Louis Nije, Cornelis van Dijk, Toon Rozenberg en Johan van Brussel. Knielend: Henderijkes Loor, Paul Loor, meneer Hiemcke (geen boer) foto archief Jan Rozenberg

Staande v.l.n.r.: Teunis Loor, Gijs van Dijk, Johan Velthuizen, Louis Nije, Cornelis van Dijk, Toon Doksenjacht op Nieuw Meerzorg, 1945. [JR] Staand v.l.n.r. Teunis Loor, Gijs van Dijk, Johan Veldhuizen, Louis Nijhe, Cornelis van Dijk, Toon Rozenberg en Johan van Brussel. Knielend: Hendrijkes Loor, Paul Loor en meneer Hiemcke. Het huis is in 1946 verplaatst naar Paramaribo, Verlengde Gemenelandsweg.

Hier op de foto hebben ze allemaal doksen. Al die mannen hadden hoeden op. Er waren ook nesten van papagaaien in de dode bomen in die swampen. We keken altijd naar de moeder papagaai als die de kleintjes kwam voeden. Dan wisten we waar we moesten zijn om de papagaaiennesten uit te halen. We hadden altijd papagaaien en apen thuis, en ik bedoel niet de kinderen, hoor. Andere apen, kapucijner apen uit het bos.

Een andere hunti tori. Waldo van Brussel ging vaak jagen. Op een dag zijn we naar een plantage gegaan, Mangel’s visplantage aan de Warapakreek. Toen we bij Mangel aankwamen, waren daar al veel mensen. We besloten om toch maar niet daar te gaan vissen, maar een stukje terug, waar mijn vader een visplantage had.

Het eerste wat we bij aankomst deden was een vuurtje bouwen om rook te maken tegen de muskieten. Er was veel rook, en toen hoorden we in het dak, het was een rieten dak toch, ssss, sss, sss, sss, en daar kwam een “ouro kukoe” slang uit. Waldo heeft zijn geweer genomen, bam, en de slang viel dood. Maar we hadden wel een groot gat in het dak. 
We wilden daar dus geen kamp opslaan om te blijven slapen. Met al die slangen… Zijn we maar teruggegaan naar Mangel om daar te slapen.

We besloten om ‘s morgens terug te gaan naar mijn vaders visplantage. Toen we daar aankwamen, moesten we alles overdragen, de boot naar de andere kant van de sluis, hebben we ontladen, de boot getrokken naar de andere kant, de boot weer opgeladen. Ik was een beetje stuurman. En heel vroeg ‘s morgens kwamen we in de swampen terecht. Ik geloof dat ik nog nooit zoveel vogels heb zien vliegen. Dus ik zeg tegen Waldo, laad dat geweer op, want je weet maar nooit. We konden geen geweer vinden. Er was geen geweer. Moesten we weer helemaal terug naar de sluis gaan en daar hebben we het geweer gevonden in het gras.

Dus we hebben geen hunti tori, maar de koffie was lekker.

Muskieten, mompira’s, sika’s en tijgers

Op de plantage aan de Matapica had je altijd muskieten. In de regentijd als je buiten liep was je zwart van muskieten. En die mompira, die waren erger. Gelukkig kon je de mompiren kwijt raken, als je een beetje rook maakte.
We liepen met een smoku patu, een rookpot. Weet je nog, ze hadden Weisman boterblikken. Boterblikken zo met een draad en daarin zetten we hout om rook te maken en dan gingen we zo maar door. ….Smoku patu………

Henriette Rozenberg, 1945 foto archief Jan Rozenberg

Henriette Rozenberg, 1945
foto archief Jan Rozenberg

Laten we een beetje over kon saka praten. Wie heeft geen kon saka gehad? In de regentijd liep je altijd op blote voet en er was altijd modder op de plantage, was het klei of je moet naar de stal en de modder was gemengd met oedoe, koeiepoep, in die stal was mest. En je wandelde er door heen met je tenen. Konsaka is een besmetting tussen en onder de tenen die heel veel pijn deed. Soms hadden we konsaka tot de droge tijd aankwam. je kent het.

Als we eenmaal over onbehagelijke dingen praten, dan moeten wij ook oversika’s praten. Als kinderen speelden we veel voetbal, soso foetoe, op de Tammenga school te Uitvlugt. En als je daar had gevoetbald en dan thuis kwam moest je je voeten goed inspecteren en zo alle sika’s weg halen. Want als je ze vergat bouwden ze een nest. Dan moest je die sika’s er met een naald uit gaan halen.

Toen wij de vorige keer naar Suriname zijn gegaan is ook een sika meegekomen naar Canada. Rae wou naar de dokter gaan. Ik zei, nee, heb je niet nodig, geef mij maar een naald. Gelukkig is het er helemaal uitgekomen. 

Op de plantage Nieuw Meerzorg, Jacopu, hadden we varkens los lopen en er waren veel tijgers. Een paar tijgers kwamen voedsel zoeken bij de woningen.
Dit is mijn kleine zusje Henriette, Baby noemden we haar. Hier is ze drie jaar. Vier jaar geleden, in 2005, is ze gestorven. Deze tijger is helemaal gekomen bij de winkel van oom Tjien Tai. Op de stoep hadden we honden liggen. Heeft hij een hond meegenomen. I guess he wanted a variety in his diner: varkens, honden.

Vervoer op de plantage was natuurlijk per roeiboot. Overal waar we gingen moest je met een boot gaan. Er waren niet veel bruggen. Hoogstens twee of drie, en je moest onder de bruggen door gaan. Natuurlijk waren al de marbonso’s, wespen, daar ook nesten aan het bouwen. Het was een kunst om daar onder te gaan en niet gestoken te worden. Natuurlijk, de mensen voor in de boot gingen plat liggen, en de achtersten moesten peddelen, en dan, wanneer je halverwege was dan verruilde je; de voorsten gingen peddelen en de achtersten gingen plat liggen. Hoog aan de kanten waren de bijennesten en grote boesoe anansi, bosspinnen, en als je per ongeluk tegen een aan kwam, boy, dan doken we allemaal in het water.

Zie je hoeveel pret we hadden?

De la lau

Je kon van Paramaribo naar Alliance varen met een publieke motorbarkas. Die ging elke morgen onderweg en stopte op elke plantage. 

Eens was ik met de boot gegaan. Gewoonlijk ging ik met de fiets. Bij Alliance moet je oversteken met een roeiboot met veerman. Zijn naam was Baas Marie. We moesten oversteken van Alliance naar Nieuw Constancia. Twee en een halve cent kostte dat. Die dag ging de barkas verder weg en ik met Baas Marie in de boot en bijna waren we aan de andere kant, toen hoorden we iets, pats, het leek alsof de boot over een stam, een boomstam was gegaan en we keken om en daar kwam een grote witte buik naar boven. We zijn er vlug naar toe gegaan: het was een la lau. Een la lau is de grootste zoetwatervis, het is van de gladvisfamilie (Meerval). Deze was meer dan drie meter. We hebben gauw een touw door zijn kieuwen en mond gestoten. Naar de kant gesleept. Baas Marie heeft het mooi schoon gemaakt en heeft het in stukjes verkocht, en het was heerlijk.

Van school naar school

Plantage Jacopoe tussen Constancia en Reynsdorp, tegenover Alliance. Atlas van Suriname

Plantage Jacopoe tussen Constancia en Reynsdorp, tegenover Alliance.
Atlas van Suriname

Men kon ook naar Paramaribo op de fiets, ongeveer 50 km. Aan de noordkant langs de Commewijnerivier was er een schelpenpad naar Plantage Kronenberg, waar ook een roeiveer was om de rivier over te steken naar Marienburg, een suiker plantage. Van Marienburg naar Meerzorg, ongeveer 10 km. was er een schelpenweg, die ook voor auto’s en bussen begaanbaar was. Op Meerzorg moest men met het veer, een motorboot, oversteken naar Paramaribo.

Ik deed de tocht naar plantage regelmatig op vrijdag om te gaan jagen en keerde zondag terug naar de stad. Men kon ook van Nieuw Amsterdam naar Leonsberg met een roeiboot oversteken en van daar naar de stad.

van SypesteynschoolIk zat eerst op de Van Sypensteinschool, en daarna op de Hendrikschool. Na Hendrikschool ben ik geslaagd als hulponderwijzer en ging ik werken op de openbare school op Leiding 11. Leiding 11 was in het district, waar rijstbouw belangrijk was. Kinderen moesten helpen om rijst te planten en daarvoor kregen ze twee weken vakantie in mei. Twee maal per jaar moesten de onderwijzers de families bezoeken om de voortgang van de kinderen te bespreken.

School was van acht uur ‘s morgens tot één uur ‘s middags. Van vier tot negen uur ging ik dan op de Normaalschool (onderwijzersopleiding) in Paramaribo om voor mijn hoofdakte te studeren.

Hendrikschool1937Als hulponderwijzer was ik lid van de onderwijzersbond. De jongere leden van die vereniging waren actief in de sport en met sociale activiteiten zoals fietstochten, dansen enz. Van zes to acht uur zondagsmorgens speelden wij korfbal, of maakten wij een fietstocht naar Weg Naar Zee.

Zondagmiddag was het voetballen met UVV, Uitvlugt Voetbal Vereniging, en zaterdagavond was er dansen op VANK, Vereniging Afstammelingen Nederlandse Kolonisten, of UNI, Uitspanning Na Inspanning.

Naar Canada

Achter, vlnr.: Joan & Frans Knoflook - Rozenberg, Marie & Toon Rozenberg - van Brussel, Voor: Liesbeth, Ine, Henriette, Cor en Jan Rozenberg. foto ca. 1950, archief Jan Rozenberg

Achter, vlnr.: Joan & Frans Knoflook – Rozenberg, Marie & Toon Rozenberg – van Brussel,
Voor: Liesbeth, Ine, Henriette, Cor en Jan Rozenberg.
foto ca. 1950, archief Jan Rozenberg

Mijn zus Jo had in Paramaribo iemand ontmoet, ene Knoflook, die bakker was, een bakkerboy. Hij kwam bij de buren op een fiets met een grote mand. De Knoflooks waren bakkerij “Eet Meer Brood” begonnen toen zij in 1947 vanuit Nederland naar Suriname emigreerden. Anyway, Jo heeft de man ontmoet en die familie is naar Canada gegaan in 1950. Deze foto is bij ons huis net voordat ze vertrok.

Dit huis , naast mevrouw Petri’s huis aan de Verlengde Gemenelandsweg komt van de plantage. Het is in stukken naar de stad gebracht naast mevrouw Petri opgebouwd. 

Toen hebben mijn ouders besloten om naar Canada te emigreren. Want Joke schreef hoe goed het was. Ze werkte bij Westinghouse, kreeg 1 gulden per uur. Kun je je voorstellen. Dus hebben we alles opgepakt om naar Canada te gaan. In 1950 hebben ze de plantage en het huis verkocht.

Op 6 Juni 1951, vertrokken de Rozenbergs van Zanderij naar New York. In New York werden wij opgehaald door familie van Minnie Collins, een zendeling die in Suriname gepreekt heeft. Wij bleven twee dagen in New York en gingen met de trein naar Albany, waar een zuster van Minnie Collins woonde. Op 9 Juni vertrokken wij per trein naar Hamilton in Canada, waar Joke en Frans Knoflook ons ophaalden om ons naar huis op een boerderij buiten Dundas te brengen. Mijn vader Toon werd een knecht op een boerderij met koeien en kippen. De boerderij had ook een grote appeltuin. Wij waren verbaasd over de luxe en weelde die overal te zien was.

Teleurstelling

Santa & ReindeersG

Santa

Maar weet je, na een tijdje waren we allemaal erg teleurgesteld.

De grote mensen hadden ons alles verteld van Sinterklaas, dat Sinterklaas uit Spanje komt met een paard op een stoomboot en dat hij een knecht had. Maar toen we naar Canada gingen kwamen we er achter dat het helemaal niet waar was. Helemaal niet waar. Santa Claus woont op de Noordpool en op 24 december komt hij met zijn slee en zijn rendieren om geschenken te brengen aan iedereen. Het waren niet Sinterklaas en Zwarte Piet, maar het was hem en Rudolf, zijn rendier met rode neus.

Toon en Marie Rozenberg – van Brussel in Canada

In de zomer van 1951 kwamen Alma en Annette van Dijk ook bij ons in Canada wonen. In de herfst van 1951 kocht de familie Rozenberg een boerderij in Copetown. Alles ging goed totdat mijn vader treeftooltip kreeg van de verschillende onkruiden op de boerderij. Hij kon helemaal niet meer op de boerderij werken. Nadat de boerderij verkocht was verhuisden ze naar Dundas.

Mijn vader ging bij een constructie bedrijf werken totdat hij gepensioneerd werd. Op zijn groentetuin werken was zijn geliefkoosde activiteit, tot dat hij na verschillende hartaanvallen dat niet meer kon doen. Hij begon ook aan alzheimer te lijden.

Intussen ging het steeds slechter met mijn moeders ogen en konden mijn ouders niet meer alleen wonen. Zij zijn in Wentworth Lodge opgenomen. Op 25 juli 1986 is mijn vader daar gestorven. Mijn moeder bleef er wonen totdat ze darmontsteking kreeg en een operatie moest ondergaan. Daarna verhuisde ze naar een verpleegtehuis waar ze bleef tot dat ze is overleden op 2 maart 1995.

Jan Rozenberg in Canada

Hoofdkantoor van Ford Canada in Oakville. De fabriek is geopend in 1953, met 3.820 medewerkers in 2009 Bron: Wikipedia

Hoofdkantoor van Ford Canada in Oakville. De fabriek is geopend in 1953, met 3.820 medewerkers in 2009
Bron: Wikipedia

Na aankomst in Canada was het voornaamste doel van ons, Liesbeth, Ine en Jan Rozenberg en Alma en Annette van Dijk, om een vaste baan te vinden. Wij hebben van alles gedaan. Van werken op een boerderij, een bakkerij, frisdrank leveren, noem maar op, maar altijd was het tijdelijk werk.

Eindelijk kreeg ik een baantje bij Ford-Canada. Die bouwde in 1953 een nieuwe fabriek in Oakville, Ontario. Daar was het loon $70.00 per week, en dat was behoorlijk voor die tijd. Het probleem was dat er veel stakingen waren. Ik was al getrouwd en ons eerste kind was al geboren, met een tweede op weg. In de herfst van 1954 was er een lange werkstaking.

Het leger

Ingang Petawawa Camp Bron: Wikipedia

Ingang Petawawa Camp
Bron: Wikipedia

Op een grauwe dag in januari 1955, het was koud, liep ik door Hamilton, en werd aangetrokken door een advertentie bij een kantoor: “we hebben soldaten nodig”. Ik ben naar binnen gegaan voor informatie en voor ik het wist hebben ze me doorgestuurd naar Toronto om de week daarop examen te doen. Ik geslaagde.

En op 18 januari 1955, een koude, koude winterdag, het was -40, ben ik naar kamp Petawawa gegaan. Toen moesten wij nog in een open militaire truck naar het kamp rijden! Petawawa is in het noorden, Noord-Ontario, en het is de hele week -40 gebleven. Dat was ik niet gewoon. Natuurlijk raak je er aan gewend. Het militaire leven beviel wel, maar we moesten vaak in het veld of in andere kampen gaan oefenen.

Met de militairen ben ik met mijn gezin in 1959 naar Duitsland gegaan om 3 jaar bij de NAVO troepen te werken.

Familie Rozenberg, 2009 v.l.n.r.: Joke en Frans, Ron en Ine, Rae en Jan, Virginia en Cor, en LiesbethJan en Rae Rozenberg foto archief Jan Rozenberg

Familie Rozenberg, 2009
v.l.n.r.: Joke en Frans, Ron en Ine, Rae en Jan, Virginia en Cor, en LiesbethJan en Rae Rozenberg
foto archief Jan Rozenberg

In 1964 moest ik naar Cyprus om de vrede tussen Griekenland en Turkije te bewaken.

In 1965 ben ik weer overgeplaatst naar Hamilton om met de burgerwacht te werken. Daar was het werk regelmatig kantoorwerk en ik kon avondcursussen volgen. Ik heb voor accountant gestudeerd, maar om te slagen moest ik ook praktijkervaring hebben. Ben ik weer overgeplaatst, nu naar Toronto, om beheer adviseur te worden op een groot militaire magazijn. In Toronto woonden wij dicht bij de York Universiteit en het was makkelijk om avondcursus te volgen. Nadat ik was geslaagd als accountant, heb ik ook een BA in Economie en een BA in Bestuurskunde afgemaakt.

In 1972 werd ik naar officiersschool gestuurd en kreeg ik een promotie tot luitenant. Ik heb 19 jaar bij de militairen gediend.

Toen ben ik uit het leger gegaan om bij de Inkomsten Belasting eerst als controleur en daarna als een onderzoeker te werken. 
Ik ben daar gebleven tot aan mijn pensioen in 1988. En nu ben ik vrij.

Bedankt voor uw aandacht.

Kwartierstaat van het gezin van Toon Rozenberg en Marie van Brussel

Kwartierstaat van het gezin van
Toon Rozenberg en Marie van Brussel

Bronnen

Bij de bewerking van de tori van Rozenberg zijn de volgende bronnen gebruikt.

  • Anthonie and Marie Rozenberg, Family History, 1845-1995,
    door Jan Rozenberg
  • Encyclopedie van Suriname,
    1977, ISBN 90 1001842 3
  • Suriname: Koloniaal nieuws- en advertentieblad
    Koninklijke Bibliotheek, Historische kranten
  • Uit Suriname’s Historie, Fragmenten uit een bewogen verleden.
    Onder redactie van Jos Fontaine. In opdracht van de Suralco. De Walburg Pers Zutphen, 1980. ISBN 906011.265.2
  • Vogels in Suriname, Zuid-Amerika, 
    Website van Jan Hein Ribot: www.surinamebirds.nl/php/intro_n.php
  • Wikipedia, www.wikipedia.nl
  • De naam van het land Suriname als geslachtsnaam
    Artikel in De West-Indische Gids nr. 36, 1955
    door Fred. Oudschans Dentz
  • Over ‘Surinamers’ die geen Surinamers zijn
    Artikel in Wi Rutu, jrg 3, nr.2 december 2003
    door Jetty G. de Miranda
  • Surinaams Museum Foto archief
    www.flickr.com/photos/stichtingsurinaamsmuseum