Nellie van Brussel’s fosten tori
augustus 2007
door Paul en Sandra Droog-Apon
Nellie Apon-van Brussel, 76 jaar
Redactioneel
Tijdens onze vakantie in switi sranan vertelde mijn moeder Cornellie (Nellie) Apon-van Brussel tori.
Zij komt uit een gezin van 4 kinderen: Edith getrouwd met wijlen Johan Zerp, Hermien getrouwd met wijlen Joop Willemsz, Ewald getrouwd met Willy Popken en zijzelf getrouwd met David Apon. Zij is ten tijde van dit interview 76 jaar en heeft 3 kinderen en 4 kleinkinderen.
In het beschrijven van wie wie is zijn we nog een leuke complicatie tegen gekomen. Als een nicht (veel) ouder was werd die nicht ook “tante” genoemd. Oudere neven werden geen “oom” genoemd.
Cornellie Apon – van Brussel is zondag 15 maart 2009 overleden.
Jeugd
Mijn ouders zijn Jacob Antonius van Brussel en Alice Christine Harriette Hirschfeld. Mijn moeder was enig kind. Mijn ouders hebben elkaar op een feestje aan de Tweede Rijweg ontmoet en zijn in 1924 getrouwd.
Mijn ouders hebben altijd aan de Kasabaholoweg gewoond. Het huis stond op de hoek Leijsweg-Kasabaholoweg, waar nu mijn broer Ewald woont. Mijn vader had een boerderij met een paar koeien. Tante Mina Lammers vertelde dat mijn vader een lieve man was.
Toen mijn vader ziek werd, was ik nog jong, ongeveer 5-6 jaar en ging naar school. Mijn vader had lepra. Mijn moeder stond toen voor het dilemma om mijn vader in Groot-Chatillon te laten opnemen en nooit meer terug te zien, of hem thuis te verzorgen en de kinderen bij familie onder te brengen. De kinderen mochten in verband met besmetting niet thuis blijven en werden ondergebracht bij andere familieleden. Mijn vader werd thuis tot aan zijn dood in 1940, op 51-jarige leeftijd, door mijn moeder verpleegd. Toen hij overleed heeft mijn moeder, Alice Hirschfeld, een koe verkocht om de begrafenis te bekostigen; hij is op zijn eigen weiland begraven.
Later, toen ik al getrouwd was en zelf kinderen had, heeft mijn moeder nog gezegd dat ze het heel erg vond, dat ze haar kinderen niet bij zich heeft kunnen houden.
Ik was de jongste en ben het langste thuis gebleven, tot ongeveer 1937. Ik werd gestuurd naar een broer van mijn vader, oom Bert van Brussel, aan de Viabella op Uitvlugt. Oom Bert was voogd van mij. Ik was vanaf mijn 5e of 6e jaar bij oom Bert. Toen ik hier was bij oom Bert ben ik weggerend en is tante Tillie, de vrouw van oom Bert, Mathilda Hendrika Lang, achter mij aangerend om mij te pakken. Mijn moeder heeft mij dat verteld. Ik ben onder het huis bij mijn moeder aan de Kasabaholoweg gekropen en wilde er niet meer onderuit komen, wat ze ook deden. Het was een huis op lage neuten. Ik wilde er niet meer weg. Vanaf mijn 11e jaar was ik bij oma Petri. Daarover straks meer.
Mijn zus Hermien bleef bij een zus van mijn vader, tante Dieka Lammers-van Brussel, tante Dina’s moeder. Mijn broer Ewald was bij de oudste zus van mijn vader, Johanna Elizabeth Rozenberg-van Brussel, tante Anna’s moeder.
Mijn oudste zus Edith was al weg voordat mijn vader ziek werd. Ze was al jong bij mijn oma van moeders kant, Maria Suzanna Weening. Vanaf 1926/27, ze was toen twee jaar oud. Want mijn oma had een andere man en die wilde zo graag een kind. En daarom bleef Edith bij ze. Tante Edith werd goed verwend door mijn grootmoeder Weening.
Ik ging ook bij de Rozenberg’s, bij de Lammers’ en bij mijn oma blijven. Zo had ik af en toe contact met mijn broer en zusters.
Ik ging regelmatig naar de Kasabaholo bij tante Jet Rozenberg. Ze woonde toen nog thuis.
Alleen mijn grootmoeder van moeders kant heb ik nog gekend. Mijn grootmoeder was een lieve vrouw. Mijn moeder, Alice Hirschfeld, vertelde dat als je bij mijn oma kwam en je had geen eten, mijn oma het stukje brood dat ze had aan je gaf en zelf at ze dan niet. Ik ging bij haar blijven, maar ze was streng. Ze heeft, meende ik, altijd aan de Gemenelandsweg gewoond. Volgens wijlen tante Mina Lammers woonde mijn oma echter aan de Waaldijkstraat.
De familie Lammers woonde vroeger daar waar nu de Brandweerkazerne staat. Dat is aan de Verlengde Gemenelandsweg. Ik had gedacht dat tante Mina altijd tegenover Xerox (Benjaminstraat) gewoond had. Ze hielden van mijn vader.
Tante Mina’s vader, Oom Albert Lammers, was gepensioneerd en woonde toen al tegenover waar nu Xerox (Benjaminstraat) staat. Hij fietste om vier uur ‘s morgens van hieruit door naar Kasabaholoweg om koeien van mijn vader te melken. Dat was toen mijn vader ziek was. Tante Mina vertelde hierover, want anders wist ik het niet. Niemand ging anders die koeien melken en daarom ging tante Mina’s vader erheen. De Verlengde Gemenelandsweg was toen een verharde straat. Het gedeelte naar Kasabaholo was een zandpad. Het was om 4 uur ‘s morgens donker. Tante Dieka kocht rijst voor mijn moeder. Mijn moeder had geen geld, ze had niks. Hoe moest ze leven.
Mevrouw Petri, oma Petri
Tante Anna Rozenberg (1909-1993) en Annie bleven ook bij oma Petri. Annie kwam ook bij oma Petri helpen. Oma Petri heeft toen aan de moeder van Annie, Hanna van Dijk-Pereira, gevraagd of Annie bij haar mocht blijven en zodoende. Ik heb mezelf bij oma Petri geïnstalleerd. Ik was aldoor ziek. Ik had wondjes. Tante Anna kwam bij oom Bert en zag me. Een kip had me gepikt en het wondje ging bloeden. Toen heeft tante Anna me op de fiets gebracht naar dokter Snijders. Ik mocht een dagje blijven bij oma Petri en wilde daarna niet meer bij oom Bert en tante Tillie blijven. Ik vond het gezellig bij oma Petri. Oma zei nog: ik heb geen plaats. Ik zei: ik heb met Annie gepast om op één bed te slapen. Toen heeft oma Petri aan oom Bert en aan mijn moeder gevraagd of ik bij haar mocht blijven. Later vroeg mijn oudere nicht, tante Mien Rijsdijk-Rozenberg aan mijn moeder of ik bij haar wilde blijven, want ze wilde zo graag een dochtertje hebben, hoor. Ze had wel twee zonen, Luciën en Rudie. Maar mijn moeder zei, dat ik al bij oma Petri bleef, dus het kon niet meer.
Oma Petri was echt een lieve vrouw. Als ze jarig was nodigde ze alle kinderen uit de buurt uit. Ze had drie koolpotten, drie poffertjespannen en dan werden poffertjes gebakken en spelletjes gespeeld. Oma Petri was op 21 maart jarig. Al die kinderen uit de buurt nodigde ze uit. Het waren boeroekinderen. Luciën Rijsdijk, Ilse en Roma van Brussel. Het waren kinderen van mijn leeftijd. Ik was toen 11 jaar. De poffertjes werden gebakken onder de grote amandelboom. Het was gezellig hoor. Ik heb een leuke tijd bij haar gehad. Ik mag niet jokken. De man van oma Petri heb ik niet gekend, die was er niet meer.
Luciën en Rudie Rijsdijk hebben hier ook gewoond. De vader van Luciën en Rudie was agent en werd op Domburg gedetacheerd. Het gezin Rijsdijk woonde dus op Domburg maar Luciën en Rudie moesten nog naar school en daarom bleven ze ook bij oma Petri. Later zijn de Rijsdijks ook aan de Verlengde Gemenelandsweg gaan wonen. Niet zo ver van oma Petri vandaan. Nog voor de grote boom(markt).
Benjaminschool, de lagere school
Op school was het ten strengste verboden om negerengels te praten. Iedereen moest Nederlands praten. Ook thuis mocht je geen negerengels praten.
Ik ging naar de Lagere school, de Benjaminschool aan de Nieuwe Domineestraat. Ik liep vanuit oom Bert, Viabella, en later vanuit oma Petri’s huis naar school.
Ik weet dat ik nog les heb gehad van meneer Alberga. Het was een leuke man. Hij zong altijd: april, april doet wat hij wil. Dat weet ik nog.
De school begon om 8 uur ‘s morgens en duurde tot 1 uur ‘s middags. We schreven met inkt en kroontjespen. Ik was op de Benjaminschool 5e klasse en ging naar de 6e klasse. Op de Benjaminschool was het leuk.
Selecta school
Toen heeft oma Petri me naar de Selecta school, een school helemaal aan de Burenstraat, gestuurd. Het was ver om te lopen. Het was volgens mij een Hervormde school. Ik ben tot de 6e klasse geweest en was vaak ziek. Ik was niet zo sterk in talen en ik had het niet naar mijn zin. Op school werd ik veel gepest met boeroe broko stoeroe. Ik had geen leven in de klas. Op de Selectaschool werd er veel gepest door de meisjes. Ik was de enige boeroe op school.
Meneer Sordam was een lange magere strenge man.
Op een dag werd ik zo boos op de creoolse meisjes die ieder keer zeiden ‘boeroe broko stoero, boeroe broko stoeroe‘.
‘Jo neger,’ zei ik.
Ze waren zo woedend. Meneer Sordam riep mij voor de klas. Ik was zo bang voor die man.
‘Wat zijn jullie dan,’ zei meneer Sordam. ‘Jullie zijn toch negers.’
Ik was zo blij dat ik geen straf kreeg, want ik was bang dat meester Sordam mij zou slaan. Hij sloeg snel en hard ook hoor. Hij sloeg met een liniaal of met een riem.
Hij zei: ‘Ze heeft jullie niet uitgescholden.’
Ik zei nooit aan iemand dat ik zo gepest werd. Ik was bang toch. Ik was altijd stil. Maar vanaf die tijd waren die meisjes anders tegen me op school. Meneer Sordam heeft ze er behoorlijk van langs gegeven.
Als je je lessen niet kende sloeg meester Sordam er op los. Ik kreeg in de klas altijd een beurt van hem. Altijd, maar gelukkig kende ik mijn les. Ik was altijd bang dat ik iets verkeerds deed. Dus als ik van school ging, ging ik gauw naar huis. Zo bang was ik.
Huishoudschool
Daarom plaatste Oma Petri mij op de huishoudschool. Dat was wel een gezellige tijd.
Joke Rozenberg, later getrouwd Knoflook (van bakkerij Hollandia met de reclametekst “eet meer brood”) ging ook op de huishoudschool. De school moest twee tot drie jaartjes duren, maar voor ons duurde het anderhalf jaar, want er waren toen nog maar 5 meisjes op de huishoudschool.
De huishoudschool stond verder dan het grote postkantoor. En ik moest iets verder dan de politiepost daar lopen. Het was een eind lopen naar de Domineestraat. Later was er ‘s landsbus tot de Wanicastraat en dan moest je de rest lopen. Dus ik heb veel gelopen. Ik wilde liever niet alleen lopen. Want die mensen plaagden je. Ik werd ook op straat geplaagd. Daarom durf ik nooit alleen op straat te lopen. Zodra ze zagen dat je een boeroe was, had je geen leven hoor, vroeger.
Wel of niet werken bij Singer
Ik kon toen gaan werken als winkelmeisje bij Singer aan de Gravenstraat, maar heb het niet gedaan. Naaigarnituren en naaimachines werden er verkocht. Alles was al geregeld, buiten mij om. De baas van Singer was al oké.
Tante Cor Bueno-Hedges Abrahamsz is een zus van oma Petri-Hedges Abrahamsz. Tante Nel, die blind was en suikerziekte had, bleef bij tante Cor aan de Domineestraat. Zelfs toen ik getrouwd was vroeg die tante mij om bij haar te komen zitten. Tante Nel, zo heette ze volgens mij, werd tante genoemd. En ze wilde niemand anders hebben dan mij, oma Petri of tante Truus Mac Arthur-Hedges Abrahamsz. Tante Cor was de oudste van de 5 Hedges Abrahamsz’. Tante Cor zorgde voor tante. Ik was bij tante Cor kind aan huis. Ik was 16 of 17 jaar. Omdat ik er voor tante Nel wilde zijn en om tante Cor te helpen heb ik geweigerd om te gaan werken bij Singer. Zij hadden mij hard nodig.
Er werd toen gezegd dat ik een sufferd was.
Mijn vriendin Bob Smit, wiens man marine-officier was, woonde iets verderop aan de Verlengde Gemenelandsweg. Ik vroeg haar wat ik moest doen: wel of niet gaan werken bij Singer. Ik vertelde mijn hartsgeheimen vaak aan Bob.
Ze zei toen: ‘jij moet zelf beslissen wat je wilt doen. Het is jouw keus wat je wilt doen.’
Als haar man gedetacheerd werd ging ik bij haar slapen. Bob had ook veel tijdschriften om te lezen. Ik was graag en veel bij Bob. Ze heeft mij nog vorig jaar, 2006, vanuit Nederland gebeld; we hadden elkaar in geen tien jaar gesproken.
Feestdagen
Kinderfeestjes werden niet gevierd. Je wist bijna niet dat je jarig was. Alleen bij oma Petri werd er dan wat lekkers gemaakt, maar je verjaardag werd niet gevierd. Sinterklaas werd wel gevierd. Vraag het maar na aan Ilse Veldhuizen en Hermien Willemsz over die tori van Sinterklaas. Want zij gingen zelf voor Sinterklaas en Pieterbaas spelen. Op een dag speelden ze weer Sinterklaas. Ik weet niet of het oom Toon Lammers is geweest die zei: ‘mo sor ding.’ Dus toen ze zo speelden is hij ze gaan plagen. Ze zijn zo geschrokken hoor. Ilse en Hermien zijn zich tot onder het bed gaan verstoppen. Er kwamen bij oma Petri ook 2 militairen Sinterklaas en Pieterbaas spelen voor Wim Petri. Ze hielden van plagen en stonden erop dat ik ook een liedje moest zingen voor Sinterklaas. Dat heb ik toen ook maar gedaan. Ik heb twee poppetjes en een klein vaasje gekregen.
Met Pasen werden er paaseieren verstopt. Er werden geen chocolade-eitjes verstopt, maar echte kippeneieren van eigen leg. De eieren werden gekleurd. Ik ging ook helemaal naar tante Dina Lammers om eieren te zoeken, want ze hadden een groot veld met mooie, grote kool en daar werden de eieren tussen verstopt.
Oom Bert had een oven, hij bakte zelf zijn brood. Het was een stenen oven, die hij zelf gemaakt had. Er kon veel in. Zeker ook die fiadoes. Met Oud en Nieuw gingen Tante Dina en alle andere boeren daar bij oom Bert van alles en nog wat bakken.
Ik kan me het volgende nog herinneren. Het was kerstfeest. Met Kerst ging ik op de zondagsschool de kerstboom versieren. Er werden echte kaarsjes in gezet. Dominee Mulder was in Annettes Bedehuis. De dominee kende mijn moeder en oma Petri goed. Ik ging bij de deur kijken en werd binnen geroepen door de dominee, maar ik durfde niet, want iedereen was netjes gekleed en ik had niet zo’n mooie jurk aan. Enfin, later heeft hij een zakje met bol voor me gebracht.
VANK
VANK was een vereniging van de Boeroes. Er werd gedanst, Jackpot gespeeld en al die dingen. Oom Johan van Brussel, Henkies vader, was denk ik voorzitter van de VANK. Het VANK-gebouw stond waar Xerox nu staat. Het was een open zaal om te dansen met een gesloten ruimte om dingen op te slaan. Bijna alle boeren waren lid van de VANK. Oma Petri was erelid. Ik ging iedere zondag naar de VANK. Ongeveer 2 uurtjes bleef ik. Zondag was er geen muziek. Je ging er voor de gezelligheid heen, want je ontmoette er je vriendinnen. Er waren veel boeroemeisjes. Ik was veel met Rinia van Brussel, Henkie’s zusje. Irene Veldhuizen en een hele boel andere boeroes zoals Joke Rozenberg waren daar. En de jongens Van Dijk enzo. Die gingen soms gitaar spelen en cowboymuziek zingen. Nautie Ravenswaay was er ook. Toen ik ouder werd ging ik ‘s avonds ook dansen bij de VANK. De VANK had een band. Vraag me niet wat voor band, ik weet het niet meer.
Het was wel gezellig hoor. Ik weet nog dat zondagmiddag Rinia met wat boeroemeisjes ging babbelen. Bij oma Petri hadden we een papagaai, Flora genaamd. Vaak riepen de meisjes me: Nellieeeee. Soms mocht ik niet gaan en stond ik bij het raam te kijken. Ieder keer riepen ze me als ze me kwamen halen. De papagaai riep toen mijn naam ook. Het was leuk hoor.
Ik was in VANK en er waren twee militairen. Toen vroeg een militair aan mij om voor z’n meisje panty’s te kopen, want hij zou naar Holland gaan toch. Toen heb ik panty’s voor hem gekocht. Neen, maar hij wou mij testen toch, want hij dacht dat ik met hem wilde gaan. Ik zei: ‘je hebt al een meisje, je moet haar niet in de steek laten.’ Helemaal bij Van der Voet aan het Kerkplein ben ik twee paar voor hem gaan kopen. Ik weet niet meer hoeveel een panty kostte.
Later was er een splitsing en is de UNI opgericht. Daar bij Loor was de danszaal van de UNI, geloof ik, daar gingen ze nou ook heen. Je weet hoe het altijd gaat. Toen is VANK opgehouden te bestaan. Zo iets geloof ik hoor.
Zondagschool Annetta’s Bedehuis
Oma Petri had de leiding op de Zondagschool in Annetta’s Bedehuis op de hoek Wanicastraat-Gemenelandsweg. Ik was trots op haar. Op moederdag had ik een klein kleedje voor haar gekocht en een ruikertje (bloemen). De cadeautjes werden een dag eerder gebracht naar de zondagschool Anneta’s Bedehuis. Nu staat er een Servicestation daar. Johan Ferrier, die later Gouverneur en de eerste President van Suriname is geworden, kwam ook op de Zondagschool. Hij vertelde over de Bijbel. Hij was een heel sociaal mens. Meneer Ferrier kwam op Moederdag naar de zondagschool om de cadeautjes aan de kinderen te geven en die gaven het daarna aan hun moeder. Mijn cadeautje hield hij tot het laatst over en toen kon ik het pas aan oma Petri geven. Het was een leuke tijd.
De zondagschool was voor kinderen van vier tot twaalf jaar en duurde ongeveer een tot anderhalf uur. Als je regelmatig naar de zondagschool ging kreeg je een klein prentje waarop een versje uit de bijbel en een plaatje. En als je vier prentjes had verzameld mocht je deze inwisselen voor een grotere. Mocht, hoefde niet.
Mevrouw Meerenberg en tante Annette van Brussel waren er voor de kleintjes. Juffrouw Heckers speelde orgel, soms waaide het muziekpapier weg en dan konden ze niet zingen. Want de muziek stopte dan.
De zondagschool organiseerde ook schoolreisjes, één keer per jaar. Bijvoorbeeld aan de Zwartenhovenbrugstraat instappen in de trein en dan naar Onverwacht of Berseba. Er kwamen vonken van de locomotief in de trein en dat maakte het extra spannend. Of met de bus naar Morgenstond. Meneer Ferrier ging dan ook mee en vertelde heel wat anansi-tories. Hij kon boeiend vertellen.
Ook was er een jaarlijkse bloemendag in augustus. We maakten dan de dag tevoren ruikertjes met bloemen van thuis en zetten die in blikjes. De volgende dag brachten we die dan onder begeleiding naar de oudjes van de kerkgemeente.
Bijlessen en kindermiddag
Oma Petri gaf bijles aan boeroe kinderen en hielp hen ook met huiswerk zoals rekenen en taal.
Ze gaf ook kindermiddagen, met grabbelton.
Boerderij Petri
Oma Petri had zelf ook mooie koeien. Op een agrarische tentoonstelling bracht ze haar stier en daarmee heeft ze een prijs gehaald.
Tante Anna Rozenberg ging de koeien melken. Ik heb nooit gemolken. Er waren geen paarden. In de stal stonden alleen koeien.
Vissen
Ik ging ook vaak vissen. Bij oom Bert waren er visgaten. Ik viste op van alles en nog wat waaronder kwikwi. We aten de vissen op. Met kwikwi maakte tante Anna pepre watra.
Luciën Rijsdijk was stout hoor. Hij wist dat ik bang was voor alen. Iedereen had z’n eigen plekje bij het visgat. Als Luciën naast je viste, hield je Luciën in de gaten en lette je niet op je eigen dobber. Als je zag dat een aal aan het bijten was bij Luciën ging je dobber om hoog en om laag, tjoep, tjoep, tjoep, tjoep. Dan pakte ik mijn hengelstok en ging ik stilletjes ergens anders staan. Want Luciën trok de aal en gooide het op je. Dan schreeuwde je en hij maar lachen. Luciën was stout hoor. Waar er veel kwikwis waren , ging je staan om te vissen. Als Luciën kwam ging je een ander plekje zoeken. Een aal kan je eten: vellen, daarna in stukken snijden, wassen met zuur-oranje en dan bakken. Dat was lekker.
Er werd veel gevist in de twee grote visgaten van oom Bert. Ik had geen viskorf. Ik pakte een boterblik en twee hengelstokken, even pieren zoeken dan vissen met Roma van Brussel en Martha van den Berg. Martha woonde ook bij tante Dina Lammers. We gingen samen vissen en als het bliksemde en regende renden we gauw naar huis. We kenden het gevaar van bliksem niet. Het was een eind rennen. Arthur Hedges-Abrahamsz kwam ook bij oom Bert vissen, met wel 5 hengelstokken. Hij was de broer van oma Petri. Maar kom niet in zijn buurt. Je mocht niet praten, je moest stil, stil, stil zijn. De hele middag kon hij bij het visgat zitten; iedereen bleef uit zijn buurt.
Bij Joke’s vader ging ik ook vissen. Op een dag had haar vader, Jacob Anthonie Rozenberg, een boa in een zak gezet. Hij zei niets en liet mij in de zak kijken. Ik heb gegild hoor van de schrik.
Behalve de pepre watra at ik ook wel geroosterde groene bananen. De groene bananen werden onderin de koolpot bovenop de kooltjes gezet en mooi bruin geroosterd. De bananen werden dan krakend en dit werd lekker gegeten met boter en pindakaas. Ik weet niet of dit een typisch boeroegerecht was.
Bij mijn ouders aan de Kasabaholo was er een keuken buiten. Ik ging op het dak van de keuken dansen en zingen. Ik ging bij hun ook zwemmen in een kappa van ongeveer 2 meter doorsnede. Ik vond het mooi groot om te gaan zwemmen, maar ja toen was ik pas 5 of 6 jaar oud.
Later, toen ik al getrouwd was gingen we ‘s zondags met het hele gezin ook vaak naar Shelly van Dijk om te vissen en te zwemmen. Bijna elke week. Shelly van Dijk was getrouwd met tante Jet Rozenberg, ze woonden aan de Garnizoenspad.
Danszaal bij Oma Petri
Oma Petri had ook een zaal. Mensen konden de zaal huren. Bij oma Petri heb ik het echt gezellig gehad.
Er werd gedanst in de danszaal bij oma Petri in de tuin. Het was een vierkant ding en je kon er met meer dan 20 man in dansen. ‘s Avonds mocht ik niet gaan dansen. Ik stond boven vanuit het raam te kijken. Later, toen tante Cor was gestorven, woonde Tante, tante Nel, bij oma Petri. Op een avond werd op een feestje een taart verloot. Toen zei tante tegen mij: Nellie zullen we samen een lot kopen. 50 cent kostte een lot. Dus jij zet een kwartje en ik zet een kwartje. Ik zei: is goed. Ik ben toen gaan slapen. Toen ik half sliep hoorde ik dat de taart werd verloot en dat een lotnummer ieder keer werd opgenoemd, maar niemand was er om het prijsje op te halen. De volgende dag hoorde ik dat wij een mokkataart met slagroom hadden gewonnen. Tante mocht de taart niet eten, want ze had suikerziekte. Het was een lekkere taart. Waarschijnlijk was het een bestelde taart.
Er werd niet elke week gedanst. Dus mensen huurden de zaal en dan konden ze hier een party houden. Op een keertje had tante Cor een bazaar gehouden voor een sociaal doel. Ik ben de volgende dag toen geld gaan zoeken op de grond en ik vond veel geld hoor. Ik gaf alles weer terug wat ik gevonden had. Ik was toen 15-16 jaar. Mensen konden ook bij oma Petri des zondags komen zitten en als ze een poffertje lustte dan konden ze poffertjes eten. Dat heeft niet lang geduurd, want niet veel mensen wisten ervan.
De danszaal van oma Petri stond aan de straatkant van de Verlengde Gemenelandsweg. De wc was buiten en stond wat verderop van de danszaal. Het werd een plee genoemd. Het was nieuw en Annie en ik wilden de wc een naam geven. We hadden afgesproken dat wie er als eerste inging, naar die persoon zou de wc worden genoemd. Dus wij kregen Rita en Carmen op bezoek. Rita en Carmen woonden ook aan de Verlengde Gemenelandsweg (Uitvlugt). Een van hun ging naar de wc. Rita moet het zijn geweest. Annie en ik keken elkaar aan dus de wc had een naam ….
De wc van vroeger was een plee met een gat erin. Er was toen nog geen bron bere bedrijf. Ik moest ook als ik boven was in huis en naar de wc moest, helemaal naar buiten. Dat was ongeveer 20 meter lopen van het huis afgezien. De honden, 7 tot 8 honden, liepen met me mee naar de wc. Ik liet ik de wc-deur openstaan en keek naar buiten hoe de honden op mij zaten te wachten. Vooral ‘s avonds vond ik dat fijn, want ik was bang in het donker.
Oma Petri organiseerde ook boeroedansen bij speciale gelegenheden. Zo hebben we gedanst voor een gouverneur. Gouverneur Brons was het, ik weet het niet precies meer. Bij het kampement hebben we opgetreden toen een marineschip aan kwam. Ik was toen een jaar of 17.
Bij de VANK hebben we opgetreden voor een dominee die afscheid nam. Twee militairen en een Van Dijk speelden accordeon. Henkie van Brussel deed ook mee. Het was leuk hoor.
Ik heb ook een rol gespeeld in de musical “China Doll”. Het was een groot toneelgezelschap van ongeveer 40 personen. Ik had een Chinees kostuum voor de Chinese dans en voor de Amerikaanse dans had ik een baljurk aan. We hebben ongeveer 20 keer opgetreden. We traden toen op in Thalia. De zaal was meestal vol.
Mevrouw Putscher, die tandarts was van de militairen, gaf ook party’s in de danszaal van oma Petri. Zij nodigde dan vaak militairen uit. Er was een geluidsversterker (amplifier) en ik bediende die. Ik zette Weense walsen en muziek van Strauss op, van alles. Ik was toen wel ouder.
Ik kan me nog herinneren dat we in de Sociëteit “Het Park” hebben gedanst op de muziek van de Schöne Blaue Donau. Het was georganiseerd door mevrouw Putscher. Mevrouw Putscher verzorgde de choreografie. Het was een groot succes.
Dagelijks leven
Ik werd veel ziek en kreeg kinkhoest. Ik had het heel erg. Dr. Snijders kwam tot thuis bij mij. Ik had het wat dat aangaat moeilijk. Oma Petri bleef aldoor bij mij zitten, want ik hoestte veel. Ik was ongeveer 13 jaar oud. Toendertijd werd je als kind alleen ingeënt tegen pokken. Veel later heb ik pas waterpokken gehad gelijk met mijn kinderen. Dr. Van Maaseik was toen bang voor mij, want ik was al op leeftijd toch.
Mijn vader was niet getrouwd met een boeroe en oom Bert ook niet. Er werd toen gezegd dat wij van de arme tak waren en men liet ons links liggen. Oma Petri had echter een goede naam en toen ik bij haar ging blijven deden ze allemaal leuk tegen mij.
Oma Petri naaide mijn kleren en later naaide ik ook zelf mijn kleren. Dat heb ik ook geleerd op de huishoudschool. Handwerken deed ik ook.
Over de tijd van de Tweede Wereldoorlog weet ik niet veel te vertellen. Wat ik me nog kan herinneren is dat ik wel eens van de Benjaminschool op weg naar huis achter een zeppelin aan ben gerend. Ik wist niet waarvoor de zeppelins11) in Suriname waren. Ik meen dat mijn zus Hermien vertelde, dat een piloot een pen naar beneden had gegooid, want Hermien had de pen gevonden. Hermien zelf is dit voorval vergeten. Ik ging veel naar tante Dina Lammers. Hermien en Annie waren goede vriendinnen van elkaar.
Ik had een lievelingshondje. Poedeltje. Ik had ook een hond die ging grommen als mijn man David naast mij zat en die hond kwam ook tussen ons in. Later hebben vreemden de hond geslagen en had hij maar 1 oog over. Zielig hoor. Er was ook een hond Flappie. Die liep met David, met wie ik toen verkering had, helemaal tot naar het kampement en bleef daar op hem zitten wachten. David bleef bij oma Petri tot tien uur ‘s avonds en liep dan naar het Prins Bernhard Kampement terug.
Mijn vader was een grappenmaker
Wijlen tante Leida Lammers vertelde de volgende tori over mijn vader.
Toen ze jong was hadden ze een nestje poesjes thuis. Oom Jacob of oom Cob, zo werd mijn vader genoemd, had ook een nestje met jonge poesjes. Tante Leida was bij oom Cob en vond een poesje erg lief en speelde er iedere keer mee.
Oom Cob zei toen: ‘Neem het poesje maar mee naar huis, je moeder merkt het toch niet dat er nog eentje bij is gekomen.’
Tante Leida heeft het poesje toen mee naar huis genomen. Haar moeder zag het andere poesje en zei: ‘Van waar komt deze dan …..’
Wijlen Luciën Rijsdijk vertelde mij de volgende tori.
Toen hij mijn vader’s huis passeerde aan de Kasabaholoweg riep mijn vader hem naar zich toe en zei: ‘Luciën, je moet geen pompoen eten hoor. Pompoen is baby-poep.’
Blauw bloed
Ik heb Koningin Juliana gezien toen ze eens op bezoek in Suriname was. De koningin werd verwelkomd bij de Tammengaschool. Dat was toen een houten school op neuten. Nu is de school laagbouw en van steen. Heel veel boeroe-meisjes waren aanwezig. We hebben een liedje voor de koningin gezongen. Het was in 1946 of in 1948. Ik weet het niet precies meer. Rinia van Brussel, Jeanet Timmer en ik zijn close-up gefilmd. Ik heb de beelden zelf nog gezien. Sophie Gummels had de koningin, namens de boeroes, een geschenk aangeboden.
Prinses Irene en Prinses Margriet heb ik ook een keertje van dichtbij gezien. Dat was aan de Kwattaweg. Er waren veel mensen aanwezig, waaronder ook de boeroes. Iedereen stond te wachten op de prinsessen. Er was een erehaag, aan weerszijden stonden de mensen te zwaaien en te klappen en iedereen riep: ‘Leve de prinsessen!’
Ten slotte
Mijn moeder vond dat ze niet veel fosten tori te vertellen had.
Deze tori is niet in 1 keer verteld. Mijn moeder vertelde zo tussen neus en lippen door het een en ander over vroeger. Dan was het snel pen en papier pakken en gauw pennen om het maar niet te vergeten.
De zwart-wit foto’s, niet groter dan 9×7 cm, maar ook vaak 4×4 cm, werden tevoorschijn gehaald. De foto’s, soms helemaal vergeeld, hadden een wit randje en waren gekarteld. Deze dierbare, oude foto’s vertelden hun eigen verhaal, hun eigen fosten tori. Ik heb genoten van al deze bijzondere tori’s.
Hartelijk bedankt ma. Er zullen, voordat onze vakantie voorbij is, nog meer fosten tori’s komen. Dus wie weet ……
Paul en Sandra Droog-Apon
Stichting Boeroe Kon Makandra