DeWareTijd2De Ware Tijd, Weekend Editie
zaterdag 11 december en zondag 12 december 2004

Fosten Tori

door Rosita Leeflang

“Drie dagen na het huwelijk wilde hij me weer naar huis brengen”

Graanoogst-vanVelthuizen1

Nog echte tortelduiven zijn deze twee, opa Neetje en oma Tine, zoals ze liefkozend worden genoemd door familie en vrienden. 67 jaar en negen kinderen later kunnen ze nog steeds niet zonder elkaar.

Ik kom aangelopen en moet meteen aanhoren ‘waarom ik laat ben’. Ik was inderdaad een paar minuten over tijd. Maar goed, vrijwel onmiddellijk begint het gesprek nadat ik aan de keukentafel met oma Tine aan mijn linkerhand en rechts opa Neetje heb plaatsgenomen. “De naam Van Velthuizen is eigenlijk verkeerd geschreven. Toen de kolonisten zoveel jaar geleden naar Suriname kwamen, waren er twee broers en twee zusters. Van de broers werd bij de Burgerlijke Stand Veldhuizen geschreven, want dat is de werkelijke naam en van de zusters werd een ‘van’ ervoor geplaatst en in plaats van een ‘d’ een ‘t’. En dat hebben ze zo laten staan. Dus de twee namen worden wel anders geschreven, maar ze zijn familie van elkaar”, geeft oma Tine een uitleg over haar meisjesnaam. Gedurende het gesprek is zij ook het meest aan het woord. Dat is niet verwonderlijk. Deze twee mensen kennen elkaar op enkele jaren na, al hun hele leven. Mijn indruk is dat opa Neetje geen prater is, maar dat hij wel heel graag plaagt.

De jonge Gijsbertina

Gijsbertina zag het levenslicht op 11 februari 1917 op plantage El Hermitage, het huidige Hermitage. “Vanaf de Wanicastraat tot de Kasabaholoweg was een boerderij toen ik er opgroeide. Nadat mijn vader kwam te overlijden rond mijn twaalfde, verhuisde de familie naar de Verlengde Gemenelandsweg”. Op haar 16e, verhuisden zij opnieuw. Dit keer naar de Cocobiacoweg. “Op de hoek stond er een rijstpelmolen en wij woonden in het huis ernaast. Maar die is er niet meer”. Wanneer ze begint te vertellen over haar jeugd, betrekt haar gezicht enigszins. “Ik heb niet genoten van mijn jeugd en dat kwam voornamelijk door het vroege overlijden van mijn vader. Mijn ouders hadden zes kinderen en mijn moeder had het niet makkelijk. Ik heb daarom alleen de lagere school, de St. Jozef Meisjesschool (nu de Ancillae Burgosschool – red.) doorlopen, want ik moest thuis ook helpen. En vroeger bestond er geen sociale zaken. Iedereen moest zelf zijn boontjes doppen. Op mijn 14e werd het een stukje moeilijker. Mijn oudste broer, die de rol van vader had overgenomen en zorgde voor belangrijk deel van de inkomsten, kwam tijdens een auto-ongeluk op de Gemenelandsweg om het leven. Hij was op slag dood. 23 jaar. De klap was hard voor mijn moeder”, zegt oma Tine bedrukt.

Boerderijen en visgaten

Hij werd geboren op 27 januari 1911, enkele meters van hun huidig adres aan de Zinniastraat. Van zijn moeder kan hij zich haast niets herinneren. Die overleed toen hij een jaar en drie maanden oud was. Op de dag dat zijn jongste zus werd geboren. Irineus groeide op op het perceel aan het Molenpad, het huidige Kaffiludistraat (oma Tine stoort zich erg aan deze naamsverandering. Volgens haar heeft de heer Kaffiludi, die ze ook heeft gekend, niet eens in de buurt gewoond, maar aan de Gravenstraat, naast het ‘s Landshospitaal) waar het ministerie van Onderwijs nu staat. “Het was hier één en al een boerderij. Vanaf naast het Kampement tot de hoek van Kernkampweg door naar Kwatta. Het behoorde toe aan ene Van Ravenswaay. Ook waar de huidige Zinniastore staat, was bos. Het weiland, waar het Diakonessenhuis nu staat, behoorde toe aan de grootvader van Irineus, genaamd Sloot”, schetst oma Tine een duidelijk beeld van de omgeving. “De Zinniastraat was toen gewoon een binnenweg, die je dan uiteindelijk bracht op de Verlengde Gemenelandsweg. Veel auto’s waren er toen niet. Als een auto nu passeerde, kwam de volgende pas na twee uren voorbij. Waar het VOS nu is, was er een visgat. Ook de Johan Boden Gravenlaan (bij het Yellow Birdsterrein) was een visgat. Daar ging ik vaak hengelen. Als ik een uurtje had gezeten, had ik zeker acht tot tien kwie kwie’s gevangen. Ik heb het Militair Kampement ook zien bouwen. Dat gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er werden eerst twee barakken van zinkplaten neergezet. Pas later werd het stenen gedeelte bijgebouwd. Er waren toen heel was Nederlandse militairen hier. Suriname zelf had geen militairen”. Hij bezocht de St. Jozef jongensschool (nu de St. Jozefschool – red) en vervolgens twee jaar de Paulusschool. Doordat zijn vader in gebreke bleef om het schoolgeld van zes gulden per maand te betalen, moest hij stoppen op die school. “Maar ik ben altijd een uitblinker geweest in de klas”, zegt opa Neetje op een bepaald moment, niet zonder trots.

Dé ontmoeting

Graanoogst-vanVelthuizen-trouwfoto

De jonge Irineus Graanoogst, 26 jaar en Gijsbertina van Velthuizen, 20 jaar, treden op 25 november 1937 in het huwelijk. Daarvoor had de bruidegom drie jaar moeten wachten op het jawoord van de moeder van zijn bruid. Ze beloofden elkaar op deze dag liefde en leed voor de rest van hun leven. En daar hebben ze zich aan gehouden.

Oma Tine begint te lachen wanneer ze denkt aan de ontmoeting met de man met wie ze de rest van haar leven zou delen. “Ik had een hekel aan hem en kon hem wel ‘doodkijken’. Hij reed altijd met zijn oom op de melkwagen. En wanneer ik naar school ging, met mijn twee broers, slingerde hij de zweep (die bestemd was voor de dieren die de kar voorttrokken) altijd mij richting op. Dus zodra ik hem zag aankomen, wist ik dat er pesterijen zouden volgen. Ik was toen zes of zeven jaar”. Opa Neetje is dus van jongs af aan een plaaggeest. De twee verloren elkaar uit het oog toen Gijsbertina verhuisde naar de Verlengde Gemenelandsweg. Zij zagen elkaar weer toen Irineus zijn oom ging helpen aan het Molenpad. “Op mijn 17e vroeg hij mij als ik zijn vriendin wilde worden. Ik zei hem dat hij dat aan mijn moeder moest vragen, want ik ben niet mijn eigen baas. Aangezien hij bang was, heeft hij een tante van hem gestuurd om dat te doen. Mijn moeder vond mij nog te jong en zei dat hij maar moest wachten. Af en toe kwam hij dan op bezoek, vooral op de zondag. Maar hij mocht niet te laat over straat blijven. Om half 10 moest hij binnen zijn. In die jaren was er ook geen straatverlichting, maar er waren lantaarns. Hij heeft toen drie jaar gewacht en op 25 november 1937 traden we in het huwelijk. Het was echt een eenvoudig huwelijk. Vroeger hoefde je niet naar de Burgerlijke Stand. Je kon gewoon thuis trouwen. We ging ‘s morgens eerst naar de dienst in de Bonifaciuskerk aan de Wanicastraat en ons huwelijk werd daarna ingezegend door pater Van den Donk. In de vooravond kwam een neef van Neetje, Richard Gaddum, muziek spelen. Onze trouwkoek was gebakken door de grootmoeder van Ismay van Wilgen. Toen kon je geen taart in de winkel gaan kopen. Winkels stonden wel tien kilometer uit elkaar. Wat Fernandes nu is aan de Kernkampweg was vroeger een kleine Hindostaanse winkel”. En terug op die bijzondere dag. “Onze gasten waren enkele buren en familie. Die avond mocht ik nog voor het laatst bij mijn moeder slapen en de volgende dag verhuisde ik. Drie dagen na het huwelijk wilde hij me alweer naar huis brengen”, lacht oma Tine heel ondeugend. “Wanneer hij uit huis ging om te gaan werken, was ik alleen. Er waren geen buren, want alles was weiland. Als ik op het balkon stond, zag ik de plek van het ongeluk van mijn broer en dan begon ik te huilen. Aan de andere kant was het ook zwaar om mijn moeder achter te laten. Na drie dagen was dat teveel voor hem en hij stelde voor weer naar mijn moeder te gaan.”

Noodlanding vliegtuig

Tijdens het gesprek blijven de herinneringen aan vroeger binnenstromen. “Op 10 maart 1938, ik weet de datum nog goed want het was kort na ons huwelijk, maakte een Amerikaans vliegtuig een noodlanding op het terrein waar het Academisch Ziekenhuis staat. Het was een klein vliegtuig met twee Amerikanen erin. Zanderij was toen een plat huisje. Een tante van Neetje, die hierachter woonde, stond op gegeven moment te schreeuwen van opwinding. Het vliegtuig had kort voor de landing een paar keer heel laag rondgecirkeld. Ik barste in huilen uit, want ik dacht deze gaan dood. Een ieder rende naar de plek van de landing. Ik trok nog snel mijn houten tip tip aan, maar ik had het thuis kunnen laten. Iedereen was er op blote voeten en nog erbij vanuit de stad. Ik kwam uitgeput aan, met mijn grote buik. (Er volgt een heuse schaterlach). Mijn eerste zoon werd kort daarna geboren, op 25 april. Het was me wat die dag”.

67 jaar verder

Graanoogst-vanVelthuizen-radio

Bij het bekijken van oude familiefoto’s zie ik op een tafel deze oude radio staan. Van zoon Jan hoor ik, dat het tot voor kort nog heeft gefunctioneerd. De lamp is doorgebrand en niet meer te vinden. Volgens opa Neetje is de radio meer dan 50 jaar oud. Het was toen één van de drie, die Kersten toen had. Een waar museumstuk.

Afgelopen 25 november was het echtpaar Graanoogst – Van Velthuizen precies 67 jaar getrouwd, maar zijn nooit vereerd met een bezoek van één staatshoofd van Suriname voor hun aantal huwelijksjaren. Bij hun 50 jaar huwelijk, stuurde president Ramdat Missier een vertegenwoordiger. Ik hoor de teleurstelling in oma Tine haar stem en opa Neetje knikt instemmend bij dit gegeven. Het echtpaar schonk het leven aan negen kinderen, waarvan twee inmiddels zijn overleden. Verder zijn er 26 kleinkinderen en 33 achterkleinkinderen, met een nummer 34 onderweg. Op zeer ernstige toon zegt oma Tine nooit voor de kinderen ruzie te hebben gemaakt met haar man. Als zij een meningsverschil hadden, werd dat besproken wanneer de kinderen in bed lagen. De kinderen groeiden niet op in weelde, maar oma Tine zorgde dat er altijd wat lekkers was. Ze maakte haast alles zelf. Koek, speculaas, macaroni met cocosnoot en haar eigen roomboter.

Het gesprek met opa Neetje en oma Tine heeft bijna drie uur geduurd en ik heb mij geen moment verveeld. Zowel toen als nu waren onderwerp van het gesprek. In de tussentijd was het een komen van buren en zoon Jan. Wanneer ik uiteindelijk omstreeks acht uur in de avond, nog even bij de deur sta na te praten met oma Tine, komt het gesprek zonder dat ik nog weet hoe, op ondergoed. Haar volgende opmerking, maakte dat ik schaterlachend de woning van het echtpaar verliet.

“Baja, mi dat’ lob’ mi lange pijp ondergoed. Te mi wan s’don, mi kan s’don fa mi wani. A no den dames fu now d’e wer’ bruku mek’ ye sji Pasen nanga Pinksteren tegelijk!”