De West, 15 november 1912

Mensch erger U niet

UIT DE RECHTSZAAL. Kantongerecht 13 November

„Mensch erger U niet” – zegt Heine.

Och, mochten alle menschen deze vermaning van den beroemden dichter ter harte nemen! Dan ware heel wat leed voorkomen. En dan…. zou dit rechtzaakje niet geboren zijn.
Een koopman, met een drukke zaak en eenigzins heftig temperament, had een kwestie met de recherche.
Nu, dat gebeurt wel meer!
De wrijvingsvlakken tusschen handel en recherchie zijn bekend. En vooral als er reeds een zekere spanning bestaat, is een kleine vonk voldoende om een ontploffing teweeg te brengen.

De kwestie waar het hier om ging was absoluut van geen belang. De verpakking van een bezending drop bleek anders te zijn dan men meende. En nu wilde de recherche gaarne de factuur inzien.
O, volstrekt geen bezwaar!
Koopman stuurt factuur.
Recherche vraagt prijscourant in te zien.
Koopman verklaart die niet te bezitten.
Intusschen ergert koopman zich reeds. De recherche “maakt hem weer moeilijk.”
Hij eischt: factuur terug.
De recherche haast zich niet.
De temparatuur stijgt.
Man, krijg geen beroerte! zegt de ambtenaar, die tergend kalm blijft tegenover den driftigen koopman.
Dood op zijn gemak wandelt de ambtenaar naar zijn schrijftafel, om de factuur te halen.
Als hij terugwandelt en de factuur overhandigt, meent de koopman te hooren dat de ambtenaar een. paar minder vleiende opmerkingen aan zijn adres mompelt.
Dat is de lont in ‘t kruit.
In de heftigste verbolgenheid snauwt de koopman hem toe: ik antwoord geen s.. t.. kerels.
Zie zoo, de ontploffing is geschied.
De vraag is nu: wie zal daarvan het slachtoffer zijn ?
De ambtenaar laat fluks een proces verbaal opmaken. De qualificatie is niet malsch: beleediging van een ambtenaar in functie. Een sjouwer is getuige.

Heden staan de heeren voor den rechter. Zij verwaardigen elkander met geen blik, zooals dat onder tegenstanders betaamt.
Waarom was u eigenlijk zoo boos? vraagt de rechter aan den koopman.
Hij heeft mij aanleiding gegeven, luidt het antwoord. Hij begon met mij toe te voegen: man krijg geen beroerte.
En moest u daarover boos zijn, vraagt de rechter weer. Had hij u een beroerte toegewenscht, dan zou u reden tot boosheid hebben gehad. Maar hij wenschte u juist geen beroerte toe. U moest hem dankbaar zijn.
De zaal lacht.
Koopman kijkt verrast.
Maar zijn argumenten zijn nog niet uitgeput: later voegde hij mij een krenkende uitdrukking toe.
Dat ontken ik beslist, verklaart de ambtenaar. De koopman moet zich dat hebben verbeeld. Ik heb geen krenkend woord tot hem gezegd.
De situatie in de rechtzaal begint komisch te worden. Het zaakje blijkt een zeepbel te zijn, die als niets uiteenspat.
Wat zijn de heeren kinderachtig geweest, zegt de rechter. Waarom kan men geen zaken kalm behandelen? Is het eigenlijk geen dwaasheid, dat zoo’n snertzaakje tot een rechtsgeding wordt gemaakt? En moet die dwaasheid nog verder gaan, of zou de heer ambtenaar er genoegen mede willen nemen dat de koopman zijn leedwezen betuigt ?
Ik ben er volstrekt niet op gesteld, dat de koopman gestraft wordt, luidt het antwoord.
Welnu zegt de rechter, en …. de gansche zaal kijkt in spanning naar den koopman.
Een plechtig oogenblik.
Doch ziet, daar treedt de koopman naar voren en biedt met edel gebaar de hand ter verzoening aan zijn vijand van zooeven.
Apotheose!
De zaak is daarmede afgedaan.
Moge deze rechtzaal-apotheose het symbool zijn van den toekomstigen vrede tusschen handel en recherche!